De spanning rond Catalonië loopt steeds verder op. De strijd tussen de voorstanders van Catalaanse onafhankelijkheid en de Spaanse staat lijkt af te stevenen op een directe en wellicht gewelddadige confrontatie. Een confrontatie die niet alleen binnen de Spaanse staat maar in heel Europa vergaande consequenties zal hebben.
Het gewelddadig optreden van de Spaanse ordetroepen bij het referendum van 1 oktober heeft bij links in de rest van Europa tot verontwaardiging geleid, maar de strijd voor een onafhankelijk Catalonië lijkt bij Europees links op weinig sympathie te kunnen rekenen. Het streven van het rijkste deel van Spanje dat zich om ‘nationalistische redenen’ af wil scheiden en nadrukkelijk lid van de EU wil blijven vindt weinig weerklank bij veel linkse mensen.
Daar komt bij dat vele rechtse populisten en nationalisten elders in Europa zich verbaal achter de strijd van de Catalanen scharen.
Om wat licht te werpen op de ontwikkeling van het Catalaanse streven naar onafhankelijkheid en de opstelling van links publiceren we hier de vertaling van een uitgebreid artikel van Josep Maria Antentas. Josep is lid van Anticapitalistas, onze zusterorganisatie in de Spaanse Staat en van Podemos.
Het stuk verscheen op 30 september, aan de vooravond van het referendum van 1 oktober op Jacobin. De Nederlandse vertaling gebeurde door Hendrick Patroons.
Het referendum van 1 oktober
Het Catalaanse referendum van 1 oktober 2017 is een hoogtepunt in de confrontatie tussen de Catalaanse en Spaanse instellingen. De onafhankelijkheidsbeweging die begon met een massale demonstratie op 11 september 2012 (de nationale Catalaanse feestdag), is de afgelopen vijf jaar steeds sterker geworden, zoals elke 11 september weer blijkt. Ze is uitgegroeid tot een stabiele maatschappelijke en politieke kracht. Deze ontwikkeling verontrust de rechtse regering in Madrid die met repressieve maatregelen probeert de stemming bij het referendum te voorkomen.
Het referendum is een sleutelmoment en dit is een goede gelegenheid om een politieke balans op te maken: hoe staat de onafhankelijkheidsbeweging er voor, wat zijn haar strategische mogelijkheden en wat zijn haar beperkingen.
Het begin van het onafhankelijkheidsbeweging
De beweging geboren op 11 september 2012 is het product van drie verschillende maar gecombineerde ontwikkelingen: de ontevredenheid over het agressieve Spaanse centralisme van de regering Aznar (2000-2004) die het harde Spaanse nationalisme tot leidraad van haar politiek-cultureel project maakte; vervolgens de mislukking van het statuut van de Catalaanse autonomie in 2004.
De inhoud van het nieuwe statuut ingevoerd door het Catalaanse parlement op 30 september 2005 werd geamputeerd door het Spaanse parlement in maart 2006 en nog eens in juli 2010 door een vonnis van het Spaanse grondwettelijke Hof. Die mislukking deed in Catalonië het idee ontstaan dat het niet mogelijk was Spanje van binnenuit te hervormen.
Tenslotte speelde de economische crisis en de strenge soberheidspolitiek in Spanje een rol. Die crisis versterkte het gevoel dat Spanje zowel politiek als economisch een mislukking was. Bovendien groeiden de spanningen tussen de regionale en de centrale regering toen Madrid, gebruik makend van de schuldencrisis, een nieuwe centralisatie oplegde die de uitgaven van de regionale regeringen drastisch beknotte.
In Catalonië kwamen het ongenoegen en verzet tegen de politieke en financiële elites het eerst tot uiting in mei 2001 in de ‘Beweging 15-M’. Hoewel niet direct gericht tegen de soberheidspolitiek was de onafhankelijkheidsbeweging in staat om te profiteren van de onvrede over de economische situatie en met een concreet voorstel voor de dag te komen – onafhankelijkheid van Spanje – als een uitweg uit de huidige situatie.
De strategische vergissingen en het democratisch potentieel van de voorstanders van onafhankelijkheid
In 2012 organiseerde de Nationale Catalaanse Assemblée (ANC) een democratische beweging rond uitsluitend de eis van onafhankelijkheid. De ANC groeide snel uit tot een massaorganisatie met steunpunten in de hele regio en werd de onbetwiste leidende organisatie in de beweging. Met de onafhankelijkheid als enige doelstelling uitte zij geen kritiek op de soberheidspolitiek en bracht geen economische alternatieven naar voren.
In tegendeel, in de hoofdstroom van de onafhankelijkheidsbeweging stond de gezamenlijke identiteit centraal – ‘Wij, Catalanen, moeten ons verenigen omdat we gemeenschappelijke belangen hebben’. De strategische noodzaak om eerst en vooral te beschikken over een onafhankelijke staat was in die optiek de noodzakelijke voorwaarde voor het kiezen van een maatschappelijk model: ‘zonder staat kunnen we niets doen’.
Voor de linkerzijde die zich achter het onafhankelijkheidsstreven schaarde, betekende dit een ‘stapsgewijze’ strijd: ‘eerst willen we onafhankelijkheid, pas dan zullen we vechten voor een andere economische en sociale politiek’. Het voornaamste probleem van een dergelijke ‘stap-voor-stap’ strategie is het feit dat ze vergeet dat wie het overgangsproces beheerst bepaald wat er later gebeurt. De toegevingen en de stappen terug die vandaag worden gedaan kunnen morgen niet ongedaan worden gemaakt.
Dit inzicht is van speciaal belang in de Spaanse context want de benadering van: ‘eerst onafhankelijkheid en dan de rest’ doet sterk denken aan de retoriek van ‘eerst democratie en dan sociale rechten’ die door links werd geaccepteerd bij overgang na het de Franco tijd en die de stappen terug en toegevingen moesten vergoelijken waarop nooit meer op is teruggekomen.
In de politiek zijn toekomstbeloften niet reëel, maar zowel illusoir als vluchtig. Om voordeel te halen uit het geschikte moment moet er sprake zijn van een adequate conjunctuur, en dat geldt voor elke beweging de beweert op te komen voor bepaalde eisen. Wat men vandaag niet kan veroveren, daarvan kan men niet beweren dat het morgen wel mogelijk zal zijn.
De politieke visie van de onafhankelijkheidsbeweging, haar visie op de natie en de staat én haar strategie van een stapsgewijze vooruitgang, leidt tot ernstige strategische problemen. Maar tegelijk is het een democratische beweging die in botsing komt met de institutionele structuren van het regime van 1978. Voor de linkerzijde die vecht tegen het neoliberale kapitalisme is dit het vertrekpunt voor elke strategische analyse van de beweging.
De sociale basis van de beweging
De Catalaanse onafhankelijkheidsbeweging gaat over klassen- en generatie lijnen heen, maar de middenklassen en jongeren zijn dominant. De grootbourgeoisie was van het begin af aan tegen het onafhankelijkheidsproces en probeerde het steeds achter de schermen het op een verkeerd spoor te zetten.
De traditionele werkende klasse – oorspronkelijk immigranten die in de zestiger jaren naar Catalonië kwamen uit het zuiden van Spanje – staan veelal afstandelijker tegenover de onafhankelijkheid. Dit heeft te maken met twee verschillende maar verbonden fenomenen: de zwakke identificatie van deze groep met de Catalaanse nationale kwestie, en de historische ontbinding van de arbeidersbeweging. De arbeiders in Catalonië zijn verdeeld over onafhankelijkheid en een belangrijk deel ervan ziet het niet als perspectief.
Het onafhankelijkheidsproces kent een paradox. Sinds de opkomst van het streven naar onafhankelijkheid is er sprake van overwicht van de Catalaanse nationalistische rechterzijde de Convergéncia Democrática de Catalunya (CDC), historisch de partij van het gootkapitaal ondanks de latere weerstand daarvan tegen de onafhankelijkheid. Toch heeft de CDC de beweging nooit volledig gedomineerd. De CDC kwam in 1980 aan de macht onder leiding van Jordi Pujol, wat leidde tot een periode van conservatieve hegemonie over het Catalaanse nationalisme en het einde van het overwicht van de progressieve krachten, die vooraan hadden gestaan in het verzet tegen de Franco-dictatuur.
In de jaren zestig en zeventig gingen de nationale Catalaanse eisen en de strijd voor de rechten van de arbeiders hand in hand tegen de gemeenschappelijke vijand, de Franco dictatuur. Die band vormde basis van de door de arbeidersbeweging gekozen oriëntatie, met name van haar belangrijkste illegale organisatie, de communistische Partit Socialista Unificat de Catalunya (PSUC). Deze partij wilde een breuk in de nationale identiteit van de Catalaanse arbeidersklasse vermijden zodat de immigranten van Spaanse afkomst zich konden vereenzelvigen met de Catalaanse nationale eisen.
Tijdens de post-Franco overgangsjaren slaagde Pujol er in om de middenklassen voor zich te winnen met een gematigd nationalistisch en democratisch, anti-franquistisch project. Hiermee kon hij zich presenteren als de garantie voor een kalme politieke transitie, streefde hij de linkerzijde voorbij en verwierf een sterke politieke hegemonie die twintig jaar zou duren. Met zijn pragmatische houding ten opzichte positief tegenover de Spaanse regering, versterkte hij de Catalaanse invloed in de staat, ijverde hij voor een grotere invloed van zijn regio in de Spaanse politiek en versterkte hij de Catalaanse culturele nationalistische identiteit, en verenigde de middenklassen die zijn sociale basis vormde.
In de jaren negentig en daarna in het eerste decennium van de 21ste eeuw, verhardde zijn aanpak langzaamerhand in het streven naar soevereiniteit gericht op een grotere politieke autonomie van Catalonië om de regio een betere positie te bezorgen op de wereldmarkt. De plotselinge opkomst van de onafhankelijkheidbeweging in 2012 dwong zijn opvolger Artur Mas om mee te drijven met de stroom en er de leiding van te nemen.
Sindsdien hebben de financiële en zakelijke machten in sterke mate afstand genomen van de CDC, die echter klassebelangen blijft verdedigen. In de vijf jaar dat ze aan de macht waren hebben de rechtse nationalisten veel terrein prijs moeten geven aan het pro-onafhankelijk centrum links rond Esquerra Republicana de Catalunya (ERC). Dit dwong hen om de CDC als een nieuwe partij her op te richten onder de naam Partit Demócrata Europeu Catalá (PDECAT).
De eerste fase: de strijd voor een referendum (2012-2014)
De onafhankelijkheidsbeweging die in 2012 plotseling het licht zag heeft een hoofddoel: het organiseren van een referendum over onafhankelijkheid, een eis die systematisch wordt afgewezen door de Spaanse regering die zelfs de wettelijkheid van een debat over onafhankelijkheid bestrijd. Hiermee komt de ware aard van de Spaanse staat en van het politieke regime gebaseerd op de grondwet van 1978 tot uiting.
De nationale kwestie, waaronder de ‘Catalaanse kwestie’, was een van de meest delicate zaken in de post-franquistische overgangsperiode, en wel speciaal voor de erfgenamen van het Franco-regime en het leger, die toezicht hielden op het schrijven van een nieuwe democratische grondwet. In die periode eisten de Catalaanse partijen in de eerste plaats het herstel van een autonome Catalaanse regering in het kader van een democratische hervorming van de Spaanse staat.
Artikel 2 van de grondwet van 1978 verklaarde de ‘onverbreekbare eenheid van de Spaanse natie, het gemeenschappelijke en ondeelbare vaderland van alle Spanjaarden’. In verband met de specifieke kenmerken van Catalonië, Baskenland en Galicië, gebruikte de grondwet de dubbelzinnige term ‘nationaliteiten’, maar ontkende het multinationale karakter van de Spaanse staat, en het recht van de boven genoemde volkeren op welke vorm van zelfbeschikking dan ook.
In de praktijk kondigde men hiermee de vorming van een sterk gedecentraliseerde staat aan, die door de interpretatie van het Grondwettelijk Hof zeer strikt gehouden werd.
In 2012 had de Catalaanse regering beloofd om op 9 november 2014 een referendum over de onafhankelijkheid te houden. Toen het Grondwettelijk Hof dit verbood stopte de Catalaanse regering de voorbereiding van het referendum, maar gaf het doel niet op en koos voor een tussenoplossing: het houden van een half-officiële volksraadpleging, niet onder de naam ‘referendum’ maar ‘als participatief project’. Zo ontsnapte men aan het dictaat van het centraal gezag en vermeed men een directe institutionele confrontatie.
De Spaanse regering kon een massale democratisch gebeurtenis ten gunste van de onafhankelijkheid niet verhinderen. Maar tegelijkertijd kon de onafhankelijkheidsbeweging deze gebeurtenis niet voorstellen als een uitdrukkelijke institutionele breuk met bepalende gevolgen. Het mocht niet lijken op het begin van een dynamiek met een duidelijk doel.
De tweede fase : een illusoir marsorder en terug naar één (2014-2016)
Om twee redenen gaf 9 november een dubbelzinnige politieke boodschap af: ten eerste was haar hybride vorm (geen erkend referendum, geen duidelijk aangekondigde institutionele confrontatie) kennelijk een belangrijke gebeurtenis, maar ze had geen politieke gevolgen; ten tweede was de keuze voor onafhankelijkheid weliswaar overheersend, maar vormde geen absolute meerderheid: het ja behaalde 1.861.753 stemmen op een totaal van 2.305.290 uitgebracht stemmen – het Catalaanse electoraat telde 5,2 miljoen individuen (terwijl 6,2 miljoen mensen hun stem konden uitbrengen omdat de Catalaanse regering stemrecht had verleend aan alle personen ouder dan 16 jaar en aan 900.000 buitenlandse inwoners).
Op een bepaalde manier was 9 november de perfecte formule om een referendum te houden zonder het te organiseren, en om er prat op te gaan dat zo’n referendum had plaatsgevonden ook al was dat niet waar. Ondanks het onbetwistbare politieke en sociale succes ervan was het een serieuze strategische vergissing die de beweging op een dood spoor bracht.
De daarop volgende nieuwe marsorder was al even slecht als de vorige: ten eerste door de Catalaanse regionale verkiezingen van 27 september 2015 om te vormen in een volksraadpleging over onafhankelijkheid, en ten tweede door na de regeringsformatie een achttien maanden durend proces op gang te brengen om zich ‘los te koppelen’ (de officiële term) van de Spaanse staat, dat wil zeggen de onafhankelijkheid uit te roepen.
De marsorder bevatte een onoverkomelijke contradictie: de zelfde beweging die er niet in geslaagd was om het verbod op het referendum op 9 november naast zich neer te leggen, bevond zich nu in een nieuwe fase van haar bestaan die meer kracht, mobilisaties en conflicten eiste dan het houden van het referendum zelf, waarin ze ook al niet al te sterk was opgetreden.
Na een omweg die twee jaar in beslag nam dwong deze marsorder de Catalaanse regering en de onafhankelijkheidsbeweging er toe in september 2016 hun ongelijk te erkennen en weer van voren af aan te beginnen: er moest een referendum over onafhankelijkheid georganiseerd worden als een katalysator voor een democratische confrontatie; het moment van de waarheid was als het ware aangebroken.
De Catalaanse linkerzijde tegen onafhankelijkheid
Catalunya in Comú, de partij van Ada Colau, de burgemeester van Barcelona, stelt zich gedwee op in verband met 1 oktober, maar verdedigt wel een door de staat toegelaten referendum. Ze neemt dus een duidelijk passieve en afwachtende houding aan terwijl ze de repressie van de Spaanse staat hekelt.
De partij besliste om deel te nemen aan de mobilisaties van 1 oktober, maar maakte duidelijk dat het voor haar meer ging om een ‘mobilisatie’ dan om een echt referendum, een referendum dat niet beschikte over de nodige ‘garanties’ om zich waar te maken. Cataluya in Comú is van oordeel dat de uitslag van 1 oktober geen enkele verplichting met zich meebrengt en ze zal blijven ijveren voor een door de staat toegelaten referendum.
Deze stellingname is problematisch: het is evident dat het gebrek aan garanties en de onzekere procedures en legaliteit van het referendum te wijten zijn aan de repressie van de Spaanse staat, zodat de Catalaanse regering gedwongen werd om op een allesbehalve conventionele manier de obstakels te omzeilen. Ten tweede ontkent deze houding elke band tussen 1 oktober en de politieke toestand die op 2 oktober zal ontstaan, zonder daarbij te beseffen dat een van de staat afgedwongen legaal referendum slechts met succes kan worden bekroond als de Spaanse regering een nederlaag lijdt, of tenminste wanneer haar repressieve houding haar duur komt te staan. Ten derde heeft Catalunya en Comύ, hoewel ze besloten had deel te nemen aan het referendum, niet opgeroepen om massaal te gaan stemmen zodat haar engagement zwakjes klinkt.
Hoe zit het nu met Podem, de Catalaanse tak van Podemos, die strikt genomen geen deel uitmaakt van Catalunya en Comύ, hoewel beide partijen een soort electoraal akkoord hebben afgesloten met het oog op de komende Catalaanse verkiezingen? Podem ontstond in het kielzog van het succes van Podemos in heel Spanje als gevolg van de campagne voor de Europese verkiezingen in 2014. Maar ze heeft zich opgebouwd zonder zich vragen te stellen over de Catalaanse nationale kwestie en ook niet in het algemeen over de wijze waarop ze zich kon inschakelen in de Catalaanse samenleving en haar houding ten opzichte van de onafhankelijkheidsbeweging die begon in 2012.
Het Spaans nationaal-populistisch project van het centrale partijbestuur van Podemos kwam in conflict met de politieke situatie in Catalonië, dat wil zeggen met de nationaliteitenkwestie, wat Podem potentieel heeft verzwakt. Terwijl Podemos in heel Spanje een partij was waar je niet omheen kon, was Podem in bepaald opzicht marginaal. Maar uiteindelijk besloot Podem om actief steun te verlenen aan het referendum.
Met dit engagement ging Podem verder dan Pablo Iglesias (de leider van Podemos) gewild had, zodat zijn opstelling meer overeenkomt met die van Catalunya en Comύ dan met zijn eigen Catalaanse afdeling. Desalniettemin denkt Podem dat het referendum geen enkele dwingende invloed zal uitoefenen en steunt zij de stem voor onafhankelijkheid. Podem heeft zich definitief geschaard aan de kan van hen die het referendum willen houden, ondanks verzet van de Spaanse staat.
De antikapitalistische Catalaanse linkerzijde voor onafhankelijkheid
Binnen de onafhankelijkheidsbeweging is een aanzienlijke antikapitalistische vleugel ontstaan rond de Candidatures d’Unitat Popular (CUP – eenheidskandidaten van het volk). Het radicale onafhankelijkheidsstreven dat in de jaren 70 marginaal was heeft zich in de jaren ‘80 aanzienlijk versterkt bij de jongeren en in de niet-parlementaire linkerzijde, om in de jaren ’90 vaste vorm aan te nemen.
Het ging in het activistische milieu om een relevante ideologie, maar zij bleef tot in de jaren 2000 marginaal. Toen veroverde ze raadszetels dankzij een gemeentelijke strategie die stoelde op plaatselijke CUPs. In 2012 haalde de CUO’s 3,4% van de stemmen en hun eerste drie afgevaardigden in het Catalaanse parlement. In 2015 kregen ze met 8,2% van de stemmen tien parlementszetels. In de laatste vijf jaren combineerden de CUP haar trouw aan het onafhankelijkheidsproces met een antikapitalistisch programma.
Maar haar politieke werk deed ze hoofdzakelijk in de onafhankelijkheidsbeweging zonder dat ze er in slaagde haar antikapitalistisch programma te koppelen aan een strategie van actie. Een dergelijke strategie zou haar de kans hebben geboden om, zonder de onafhankelijkheidsbeweging de rug toe te keren, andere sociale lagen aan zich te binden en tegelijk enkele strategische pijlers van de officiële onafhankelijkheidsbeweging een nieuwe basis te geven.
De CUPs hebben in die periode twee belangrijke fouten gemaakt die op een bepaalde manier met elkaar te maken hebben. De eerste fout is dat ze geen politiek hebben gevoerd om zich te verenigen met de linkerzijde die, hoewel zij de onafhankelijkheid niet steunt, het recht op zelfbeschikking verdedigt, zoals de Catalaanse tak van Podemos en Catalunya en Comύ. Als ze die weg hadden gevolgd, had het linkse Catalaanse landschap er nu anders uitgezien.
De tweede fout bestond erin dat ze in een eerste fase de beslissing van de Catalaanse regering goed keurden om het referendum van 9 november niet te houden, en in de plaats daarvan een half-officieel en niet dwingend ‘participerend proces’ te organiseren en vervolgens een marsorder uit te stippelen die een omvorming van de regionale verkiezingen van 27 november 2015 inhield tot een plebisciet dat een onzeker proces van 18 maanden naar de onafhankelijkheid inluidde.
De CUPs hebben zo goed als mogelijk hun interne moeilijkheden die het gevolg waren van hun politieke foute lijn trachten op te lossen met een duidelijke vorm van basisdemocratie die in schril contrast staat met de autoritaire volksraadplegingen van Podemos. Vervolgens hebben de CUPs in 2016 een beslissende en positieve rol gespeeld om het marsorder die volgde op de regionale verkiezingen om te zetten in een beweging naar een nieuw referendum.
Strategisch tweespalt en politieke horizonten
Het debat tussen federalisme (en dus recht op zelfbeschikking) en onafhankelijkheid was de voornaamste strategische handicap van de Catalaanse linkerzijde, en heeft een diepe kloof getrokken tussen de respectievelijke voorstanders.
Het is merkwaardig dat bijna niemand geprobeerd heeft om een strategisch akkoord te sluiten tussen de voorstanders van onafhankelijkheid en de federalistische voorstanders van het recht op zelfbeschikking. Een dergelijk akkoord was mogelijk als men daarbij uitging van een strategie gericht op de vorming van een Catalaanse republiek, en het had een proces op gang kunnen brengen voor een Catalaanse grondwetgevende vergadering zonder daarbij het uiteindelijke resultaat van een nieuwe republiek voorop te stellen: onafhankelijkheid of een soort federaal bondgenootschap met de rest van de Spaanse staat.
De politieke consequentie van het onvermogen om een dergelijk strategisch akkoord te sluiten is het onvermogen om een convergentie te realiseren tussen uiteenlopende strategisch doelen die aan het licht komen in het onafhankelijkheidsproces, zoals met de 15-M en de daaruit voortgekomen bewegingen. Met hun weigering om hier ernstig over na te denken, zowel in Catalunya en Comύ als in de CUP, schieten beide partijen in hun eigen voet. Ze lopen mank verder en dreigen op lange termijn nog meer te lijden aan onvermogen.
Als gevolg hiervan is radicaal links verdeeld waardoor er nog meer ruimte vrijkomt voor de onafhankelijkheidpartij van centrum-links, Esquerra Republicana de Catalunya (ERC), en voor de Catalaanse rechterzijde.
De Spaanse linkerzijde en de Catalaanse onafhankelijkheid : een gemiste afspraak
De Spaanse linkerzijde heeft sinds lang een ingewikkelde verhouding met de Catalaanse nationale kwestie, of juister een misverstand met betrekking tot deze kwestie. Ze mist ook het vermogen om strategisch vorm te geven aan haar eigen Spaanse project. Dat was duidelijk zichtbaar op de cruciale momenten van de Spaanse geschiedenis, zoals bij de vestiging van de Tweede Republiek op 14 april 1931. De ‘Catalaanse kwestie’ is een van de meest besproken onderwerpen en de procedure om het statuut van de Catalaanse autonomie goed te keuren (in het Spaanse parlement aangenomen op 9 september 1932) was turbulent.
De formulering van een ‘integrale republiek’, die ‘compatibel zou zijn met de autonomie van de dorpen en de regio’s’, zoals in de grondwet van de Tweede Republiek staat, contrasteerde fel met het nationale Catalaanse streven.
In zijn boek Revolutie en Contra-revolutie schreef Joaquin Maurin, de belangrijkste theoreticus van de heterodoxe Partido Obrero de Unificacion Marxista (POUM, Arbeiderspartij van de marxistische eenheid) het volgende: ‘De republiek was niet federaal maar integraal, een eufemisme voor unitair’.
Dat betekende niet alleen dat de republiek niet in staat was om positief te reageren op de Catalaanse eisen, maar dat ze zichzelf verzwakte doordat ze niet kon breken met de voormalige monarchistische staat.
‘De republiek moest de antithese zijn van de monarchie. Ze moest dus voortdurend het verstikkende bureaucratische centralisme bestrijden, het verroeste harnas van het oud bestel. De monarchie was monarchistisch? Dan moest de republiek federaal zijn (…) Alles bepalend was het feit of men te maken kreeg met een federale dan wel met een unitaire republiek. Een federale structuur zou belangrijke positieve gevolgen met zich mee dragen: de vernietiging van het oude staatsapparaat, haar in stukken scheuren en doen verdwijnen. Een meer revolutionaire maatregel dan de proclamatie van de republiek zelf’.
In de transitieperiode na de dood van Franco in de jaren 70 verdedigden de linkse partijen, de sociaaldemocratische PSOE inbegrepen, met kracht het recht op zelfbeschikking. Maar in werkelijkheid was deze verdediging vooral retorisch en uiteindelijk aanvaardde links, waaronder de ¨Spaanse Communistische Partij (PCE) een grondwet die dit recht ontkende.
Sindsdien hebben de PCE en Izquierda Unida, haar electorale coalitie opgericht in 1986, het zelfbeschikkingsrecht verdedigd, maar louter retorisch en op abstracte wijze met het oog op de omvorming van Spanje in een federale staat, en zonder het zelfbeschikkingsrecht ook op te vatten als het recht op afscheiding.
In hun respectievelijke programma’s voor de verkiezingen van 20 december 2015, waren Podemos en Izquierda Unida beiden van oordeel dat er een referendum over de Catalaanse onafhankelijkheid georganiseerd moest worden, dat wil zeggen een dwingend referendum gesteund door de staat. Vanuit dit standpunt is het referendum een onderdeel van de strijd voor een nieuwe linkse meerderheidspolitiek die de hele Spaanse staat omvat.
Maar beide partijen bleven tegenstanders van de poging van de Catalaanse regering om eenzijdig een referendum te organiseren zonder toestemming van de staat en dit binnen een context zonder enig perspectief op korte termijn om een nieuwe Spaanse parlementaire meerderheid te vormen die positief staat tegenover het referendum.
Izquierda Unida heeft de solidariteit verbroken in verband met het referendum van 1 oktober terwijl Podemos zich geschaard heeft achter haar bondgenoot Catalunya en Comύ : zij verdedigt het houden van het referendum maar wijst er op dat het eerder gaat om een ‘mobilisatie’ dan om een echt referendum, omdat het niet beschikt over de nodige ‘garanties’ en dus geen dwingend gezag heeft.
Maar de scherpe polarisatie tussen enerzijds de Catalaanse regering en anderzijds de Spaanse staat en de escalatie van de repressie door de PP-regering, hebben zowel Izquierda Unida als Podemos gedwongen om hun neutraliteit op te geven en de autoritaire politiek van de Spaanse regering aan de kaak te stellen.
Het regime van 1978 en de dialectiek centrum-periferie
Een wezenlijke strategische kwestie in Catalaanse onafhankelijkheidsbeweging heeft te maken met de wijze waarop zij het politieke leven en de Spaanse samenleving treft: draagt ze bij tot een verzwakking van de Spaanse regering en van het regime geboren in 1978? Of versterkt zij ze integendeel door hen de rol van zondebok te laten spelen, een soort interne-externe vijand die de reactionaire waarden en de hegemonie van de Spaanse rechterzijde aannemelijk maken?
Op die essentiële vraag is er geen beslissend antwoord te geven, maar men kan stellen dat de Spaanse linkerzijde het eerste scenario moet uitwerken, dus het hegemonieproject van het Spaanse nationalisme en diens reactionaire retoriek frontaal moet aanvallen. Hoe meer de linkerzijde toegeeft aan de argumentatie van de Spaanse hegemonie, hoe langer ze met betrekking tot de delicate kwestie rond de pot blijft draaien, maakt ze de weg vrij voor de PP en haar dienders die in hun rol van zondebokken de aandacht kunnen afleiden van hun eigen incompetentie.
Wat op het spel staat is de mogelijkheid van de linkse krachten in Spanje die positief staan tegenover een federaal of confederaal systeem, en de Catalaanse beweging voor onafhankelijkheid (en haar Baskische en Galicische confraters) om op de grondslag van wederzijds respect, een gemeenschappelijke strategie uit te werken in de strijd tegen de pijlers en de bastions van het regime van 1978, en tegen de economische machthebbers.
Kortom, het gaat er om een dialectiek centrum-periferie uit te werken, die de problemen niet alleen bekijkt vanuit het centrum (de Spaanse politieke arena), en die zich niet opsluit in een eenzijdige strijd vanuit de periferie (Catalonië, Baskenland, Galicië). Spijtig genoeg is dit cruciaal strategisch probleem sinds 2011 en 2012 afwezig in de debatten en het lijkt Podemos en Izquierda Unida niet bijster te interesseren. Dit geldt ook voor de CUPs en de stroming voor onafhankelijkheid.
Een uitzondering op de regel was Anticapitalistas – een revolutionaire organisatie die een minderheidsstroming in Podemos vertegenwoordigt en die een dergelijk dialectiek centrum-periferie probeert uit te bouwen om het regime van 1978 te breken. Waarschijnlijk is Anticapitalistas de enige Spaanse politieke organisatie die de Catalaanse onafhankelijkheid verdedigt en het recht van de Catalaanse instellingen om een referendum over de onafhankelijkheid te organiseren.
De uitdaging van 1 oktober
Men kan niet neutraal blijven in de strijd tussen de Spaanse staat en de Catalaanse regering. Aan de ene kant heeft men te maken met een reactionaire en antidemocratische aanpak die het recht op zelfbeschikking en de democratische eis voor een referendum ontkent. Aan de andere kant met een democratische eis die de uitdrukking is van het jarenoude ongemak over de Spaanse staat. De repressieve maatregelen en middelen van de Spaanse regering om het referendum te verlammen zijn politiek rijk aan betekenis en zonder weerga.
Het grondwettelijk hof heeft de beslissing van 6 september van het Catalaanse parlement voor het referendum vernietigd. Die beslissing was het begin van een strijd tussen Catalonië en Spanje over rechtmatigheden en legaliteit – een situatie van een sterk onevenwichtige dubbele macht.
Als gevolg van de beslissing van het grondwettelijk hof werden alle activiteiten die te maken hebben met het referendum onwettig verklaard. De Guardia Civil (een afdeling van de Spaanse politie) deed invallen in diverse drukkerijen op zoek naar stemmateriaal en stembiljetten. Ze verrichte ook huiszoekingen in een aantal media. De Spaanse procureur generaal heeft 712 (van de 947) Catalaanse burgemeesters gemaand omdat ze officieel hun steun hebben betuigd aan de Catalaanse regering in verband met het referendum en de organisatie ervan.
Op 20 september heeft de politie, na de registers van sommige kantoren van de Catalaanse regering te hebben nageslagen, een aantal mensen gearresteerd die te maken hadden met de praktische organisatie van het referendum. Bankrekeningen van de Catalaanse regering werden geblokkeerd. Buiten Catalonië werd elke solidariteitsactie met het referendum streng onderdrukt: het bekendste geval is dat van een rechter die een vergadering in een gebouw van de gemeente Madrid verbood die zich uitsprak voor het referendum.
Dit alles maakt duidelijk wat er 1 oktober op het spel staat: niet alleen het recht van de Catalanen om hun mening te geven over de onafhankelijkheid van Catalonië, maar ook in het algemeen de democratische strijd over de toekomst van de institutionele structuren van 1978.
De hoofdtaak van de Spaanse linkerzijde is nu de solidariteit met het Catalaanse volk voor het recht op een referendum. Voor de Catalaanse linkerzijde heeft deze uitdaging drie dimensies.
Ten eerste meewerken aan de uitschakeling van de repressie van de Spaanse staat zodat het referendum op 1 oktober kan gehouden worden. Ten tweede moet er zo sterk mogelijk gemobiliseerd worden om te stemmen. De grote meerderheid van de tegenstanders van de onafhankelijkheid erkent de legitimiteit van het referendum niet en roept op tot boycot, met als opmerkelijke uitzonderingen Podemos, waarvan de nationale secretaris zowel het referendum verdedigt als een tegenstem, en Catalunya en Comú, waarvan de leiders verklaard hebben dat ze hun stem zullen uitbrengen. Ten derde moet men ongetwijfeld de ja-stem verdedigen als de strategisch meest doorslaggevende optie.
Een positieve stem voor het referendum is niet alleen de enige logische optie voor de voorstanders van de onafhankelijkheid, maar ze is dat ook voor diegenen die kiezen voor vrijwillig federaal samenleven van de volkeren van Catalonië en Spanje – een federale horizon die slecht werkelijkheid kan worden op basis van de Catalaanse soevereiniteit. Een strategische ja-stem kan een belangrijke slag betekenen tegen het regime van 1978 en het democratisch potentieel van Catalonië vrijmaken om betere politieke en sociale structuren op te bouwen – ook al is het niet zeker dat dit potentieel maximaal zal worden aangewend. Precies hier zit de strategische uitdaging voor de toekomst.
Barcelona, 30 september 2017