Met het wereldkampioenschap mannenvoetbal dringt de vraag zich op: ook linkse mensen kijken voetbal, maar kan dat ook zonder schroom of schuldgevoel? Of is het ene voetbal het andere niet? Mickaël Correia schreef er, in het Frans, een boek over: Histoire populaire du football, een volksgeschiedenis van het voetbal. Hij werd over dit boek geïnterviewd door de Franse vrienden van de NPA. Onze Nederlandse zusterorganisatie Grenzeloos zorgde voor een vertaling.
Je boek draagt als titel Histoire Populaire du Football. Dat doet onmiddellijk denken aan andere geschiedenisboeken van onderuit, zoals dat van Howard Zinn over de Verenigde Staten, Chris Harman over de mensheid, of het binnenkort verschijnend boek van Gérard Noiriel over Frankrijk. Waarom heb je gekozen voor die kritische invalshoek?
Ik denk, en daarin ben ik natuurlijk niet de enige, dat de geschiedenis een terrein is van strijd. (…) De geschiedenis wordt altijd geschreven door de overwinnaars, of in elk geval de heersende groepen. Zo ook in het voetbal: er is de officiële geschiedenis, met de grote kampioenschappen, de grote clubs, de grote spelers. Dat is in feite een geschiedenis van het beroepsvoetbal, een elitesport die vooral commerciële ontspanning is. Ik heb een andere geschiedenis willen schrijven, van onderuit, om aan te tonen dat voetbal, wat iets anders is dan het spektakel, een terrein is waarop strijd geleverd wordt: de geschiedenis van het voetbal is er een van inpalmen, onteigenen, en terugeisen, en dit is erg politiek. Het heersende verhaal verhult dit.
Voetbal speelde een rol in collectieve organisatie, strijd, ontvoogding… . Voetbal was steeds verbonden met sociale strijd, de grote sprongen in de geschiedenis, zoals we onlangs nog gezien hebben met de Arabische Lente in 2011 of de mobilisaties op het Taksimplein in 2013 in Turkije. Dat heb ik willen vertellen, die praktijk, die ook een praktijk is van strijd, opdat zoveel mogelijk mensen dit zouden weten, zich dit eigen zouden maken, en er inspiratie in vinden.
Hoe zie je dan het gebrek aan belangstelling, of zelfs een zeker misprijzen, in bepaalde linkse kringen, voor populaire sporten, en speciaal voor voetbal?
Daarvoor moeten we een beroep doen op de geschiedenis. Die is dikwijls slecht gekend. Het debat over de plaats van voetbal in de samenleving werd in de arbeidersbeweging al aan het begin van de twintigste eeuw gevoerd. In Frankrijk bevond voetbal zich toen onder de invloed van het industrieel patronaat en de Kerk, en de arbeidersbeweging stond voor de vraag: voetbal wordt een populaire sport, wat moeten we daarmee? Er werd hard over geredetwist. De sporen vinden we terug in de pagina’s van het communistisch dagblad l’Humanité.
Sommigen stelden dat voetbal uit de aard van het spel zelf een geest van concurrentie voedt, waarbij klassentegenstellingen verhuld worden want iedereen draagt hetzelfde shirt. Zo wordt voetbal een instrument van sociale controle: in plaats van bij de vakbond aan te sluiten, en deel te nemen aan de strijd, verkiest de arbeider om de weinige vrije tijd die hij heeft te voetballen.
Anderen, onder meer een journalist van l’Huma, stelden dat de arbeiders sowieso van voetbal hielden, en dat de vraag dan eerder is hoe dit uit de corporatistische klauwen van fabriek en Kerk te halen, en hoe voetbal een andere politieke invulling te geven: voetbal is niet per definitie een instrument van sociale controle of een manier om de arbeidsdeling aan te leren. Het kan ook een leerschool zijn van samenwerking, het bouwen aan een collectieve opstelling, hoe zich op te offeren voor het collectief, en zo meer.
Met concrete resultaten?
Al in 1908 ontstaan “rode” clubs en een eerste sportfederatie van arbeiders. Aanvankelijk was het allemaal erg bescheiden, een handvol voetbalploegen, maar geleidelijk aan ontstaat een heuse sportieve arbeidersbeweging, die zich overigens parallel aan de arbeidersbeweging zelf gaat ontwikkelen. Op het congres van Tours in 1920 splitst de sport in tweeën in een socialistische en een communistische federatie. Beide federaties hebben ongeveer 200 voetbalploegen, wat een belangrijke basis wordt voor het winnen van nieuwe militanten. Arbeiders winnen voor deze clubs is een manier om hen te politiseren, en ook om een eigen arbeiderscultuur te ontwikkelen: rode en/of zwarte shirts, namen van clubs waarin je woorden terugvindt zoals “ster”, “arbeid”, “socialistisch”. Tijdens wedstrijden of toernooien wordt de Franse vlag vervangen door de rode, en men zingt de Internationale voor de wedstrijd, met ook politieke toespraken voor of na de wedstrijd.
Ook in 1934 volgt deze geschiedenis de algemene geschiedenis van de arbeidersbeweging: in het zog van het Front Populaire en de oproepen tot eenheid tegen het fascisme zullen de communistische en socialistische sportfederaties fuseren. En militanten zullen zich richten tot hun kameraden met de boodschap dat de eenheid mogelijk is, want ze werd reeds verwezenlijkt in de sport met een federatie die toen meer dan 100.000 leden telde.
En de kritiek verstomde?
Neen, de kritiek is er nog steeds, en kent een nieuwe opbloei in de jaren na Mei 68, met sociologen die zich beroepen zowel op Freud als op Marx, waarvan Jean-Marie Brohm de meest bekende was. Zij ontwikkelen een radicale kritiek van de sport. Zij zeggen dat de sport een nieuw opium voor het volk is, en dat de ideologie van de sport kapitalistisch en fasciserend is. Wat deze sociologen vertellen is een heilzaam ideeëngoed, erg verleidelijk, dat ook vandaag linkse bewegingen inspireert, vooral over het vervreemdend karakter van de sport. (…)
Moeten we dan de sport in zijn geheel verwerpen? Het vervreemdend karakter is moeilijk te ontkennen: concurrentie, chauvinisme,…
Het is een interessante kritische theorie, maar de baby wordt met het badwater weggegooid. Men verwart de spektakelsport en het grote geld dat er achter zit, met voetballen. Want voetballen zou je een “arme” praktijk kunnen noemen: al wat je nodig hebt is een bal, de regels zijn eenvoudig.
Vanuit een militant perspectief is het globaal verwerpen van voetbal een politieke en strategische stommiteit, want voetbal is bij de bevolking en speciaal bij de jongeren in de volkswijken het belangrijkste culturele element waarmee mensen hun plaats vinden. Het zou echt dom zijn van links hier geen interesse voor te hebben… Dat was een van mijn drijfveren voor het schrijven van mijn boek: voetbal is een middel om mensen te ontmoeten, voor dialoog, om te praten met de jongeren in de volkswijken. Het is een fantastische kapstok. Sinds de jaren 1970 heeft links deze boot gemist, wat te maken heeft met de sociologische samenstelling van links en zelfs van uiterst links, dat minder geworteld is in volkswijken en meer voortkomt uit de middenklassen.
Maar voetbal is nu een business geworden waarin miljarden omgaan. Denk je echt dat er nu nog plaats is voor het soort bewegingen zoals je die beschrijft in de eerste helft van de twintigste eeuw? Zelfs in de kleine amateurclubs heeft het spektakelvoetbal een weerslag op de jongeren die er komen spelen: als je er echt iets van wil maken moet je spelen in een “grote” club. Hoe kan je je dan clubs voorstellen die een “ander voetbal” aanbieden?
In werkelijkheid bestaat dat andere voetbal al, en het heeft altijd bestaan: het andere voetbal, buiten de instellingen, buiten de federatie, dat weinig bekend is maar massaal wordt bedreven. Wij kijken door een Europese bril, maar als je wereldwijd kijkt zie je dat voetbal in grote mate buiten de instellingen wordt gespeeld: in Brazilië bijvoorbeeld, waar voetbal koning is, is voetbal voor alles een straatsport. Er zijn 200 miljoen Brazilianen, maar slechts 2 miljoen die spelen met een licentie in een club, wat er op wijst dat voetbal in Brazilië eerst en vooral het ongeregelde voetbal is, op straat, wat de ziel zelf is van het Braziliaanse voetbal. Het grootste amateurkampioenschap ter wereld vind plaats in Brazilië, waar het uiterst populair is. Zelfs een voetballer als Neymar komt van een apart soort amateurvoetbal dat wordt gespeeld in Sao Paulo.
Er is ook het voorbeeld van Senegal, waar ik momenteel mee bezig ben, met de “navétanes”, een kampioenschap tussen wijken dat nationaal georganiseerd wordt tijdens het regenseizoen, met meer dan 3500 clubs met samen 500.000 leden, wat tien keer zoveel is als de Senegalese voetbalfederatie. Die probeert, met haar grootste partner Orange, dit wijkkampioenschap in handen te krijgen. Maar dat lukt niet, omdat de organisatoren buiten het commerciële vaarwater willen blijven.
Ook in Frankrijk zien we dat soort ontwikkelingen, op een kleinere schaal. Het aantal spelers met een licentie van de Federatie stagneert, want er is ook het straatvoetbal, dat echt een volkssport is. Je moet begrijpen dat het voor mensen met lagere inkomens, die dikwijls ook nog meerdere kinderen hebben, niet vanzelfsprekend is geld op tafel te leggen voor een licentie, maar ook dat jongeren schijt hebben aan strikte trainingstijden en meer van dat. Het is enorm hoeveel jongeren de hele dag voetbal spelen, vooral in het weekend, buiten elk georganiseerd verband. Ga maar eens kijken in de buitenwijken rond Parijs. In het Franse elftal heb je vandaag spelers zoals Pogba, Dembele en anderen die leerden voetballen op straat, in de schaduw van de flatgebouwen.
Natuurlijk wordt ook daar opgekeken naar de vedetten als een model, omdat uiteindelijk voetbal een cultureel massaverschijnsel is, net als de film of muziek. Daar wordt ook gekeken naar de groten: tussen het alternatieve populaire voetbal en het commerciële voetbal staat geen ondoordringbare scheidingslijn. En het institutionele voetbal gaat op zijn beurt inspiratie zoeken in de leefwereld van de straat, net zoals de grote fabrikanten van sportuitrustingen.
Laatste vraag, over de supporters en hun clubs. Er zijn clubs die echte broeinesten zijn voor uiterst rechts, wat een argument is voor mensen die kritisch staan tegenover voetbal. Ook dit maakt linkse mensen niet blij met voetbal, of ronduit vijandig, omdat de inplanting van uiterst rechts op de tribunes het bewijs zou leveren dat voetbal in wezen alles behalve progressief is. Houdt dat inderdaad verband met het wezen zelf van voetbal, of moeten we de verklaring meer gaan zoeken in de politieke, economische en sociale context? Of is het een beetje van alle twee?
Een beetje van alle twee. In de ultra cultuur, maar ook in de hooligans beweging, waar de hooligans uit voortkomen, zie je die gehechtheid aan de club, en dus aan een zeker territorium, maar ook aan een zekere identiteit, de stad, de club. Het is wel zeker dat die twee thema’s, territorium en identiteit, gemakkelijk gebruikt worden door uiterst rechts, dat deze thema’s makkelijk kan manipuleren. Ongelukkig genoeg is dat precies wat is gebeurd. De Engelse hooliganbeweging werd geïnfiltreerd door Engelse uiterst rechtse groepen, neonazi’s, en dat vanaf het einde van de jaren 1970, met op de achtergrond de economische crisis en de ultraliberale en repressieve politiek van Thatcher. Hetzelfde is in Italië gebeurd met de ultra beweging waar de fascisten aan het einde van de jaren 1990 de tribunes infiltreerden, en tribunes die eerder links waren de andere kant uitgingen, zoals bij AS Roma.
Dat is een interessant verschijnsel, want identiteit en territorium zijn voor links blinde vlekken, en worden gezien als een terugvallen op zichzelf. Die linkse reflex is begrijpelijk in een tijd waarin identitaire waanzin en anti-migranten racisme hoogtij vieren. Maar identiteit kan ook iets collectief en inclusief zijn. Hetzelfde geldt voor het territorium dat een steunpunt kan zijn voor een interessante politieke leefwereld. Een voorbeeld dat ik dikwijls gebruik, een beetje als provocatie, is dat van de ZAD van Notre-Dame-des-Landes, waar daadwerkelijk een territorium werd verdedigd als drager van een wat gek politiek ideeëngoed, met daarachter een echte sociale beweging die een brede ondersteuning genoot. Die strijd was geworteld in een territorium, maar een territorium dat open stond voor de ander. Het was de drager van een particuliere identiteit die echter ook een collectieve identiteit was, geworteld in sociale geschiedenis, de strijd van het platteland en dergelijke.
Ik ben zelf supporter van Red Star van Saint-Ouen, en wij zijn gehecht aan onze tribune, ons stadion, wat echt iets betekent, want dat is dan weer verbonden met een bijzondere geschiedenis, een sociale geschiedenis en het Verzet. Wij verdedigen een tribune vrij van repressief optreden door de politie, vrij van racistisch, sexistisch of homofoob gedrag. Wij hebben een volwaardige identiteit en territorium, dat niet bepaald gunstig is voor uiterst-rechts. Links moet zich deze cultuur en deze plekken eigen maken, want het kunnen plekken zijn voor onderlinge steun, waar een politieke leefwereld wordt ontwikkeld die heel wat aangenamer is dan wat uiterst-rechts te bieden heeft.
Dit interview verscheen oorspronkelijk op de site van de NPA.