Het is opvallend dat in het Nederlandstalig medialandschap er weinig of geen grondige analyses werden gemaakt van de economische prestaties van de regering Michel I. Veelal reproduceerde de pers de regeringsverklaringen zonder deze kritisch te becommentariëren. Dit maakt dat het de hoogste tijd is om Michel I op de macro-economische pijnbank te leggen, zodanig dat we een conclusie kunnen trekken over het gevoerde beleid. En deze conclusie is eenduidig: Michel I presteerde zwaar ondermaats op vlak van groei, werkgelegenheid, armoede en investeringen.
Groei en werkgelegenheid
België had relatief goed de financiële crisis van 2007/2008 weten te doorstaan. In de periode van de regering van lopende zaken (2010) en Di Rupo I (2011-2014) stond België steeds in de hogere middenmoot van de EU-landen qua economische groei. Het breukmoment begon onmiddellijk na de installatie van Michel I. Er waren geen noemenswaardige negatieve macro-omstandigheden waarin de nieuwe regering moest opereren. Sterker nog, de prestaties van Di Rupo I waren opvallend te noemen in de nasleep van de penibele Belgische situatie qua ratings op de financiële markten. Het valt ook op dat Michel I op geen enkele wijze wist te profiteren van quantitative easing door de Europese Centrale Bank, wat aanleiding gaf tot een kleine verhoogde groei in de EU-zone. Er bestaat dus een causaal verband tussen de besparingsmaatregelen en de negatieve macro-economische prestaties onder Michel I.
Opnieuw valt cijfermatig vast te stellen dat België onder Michel I zonder uitzondering ondermaats presteerde tegenover de Europese evolutie op de arbeidsmarkt. Di Rupo I had een kleine daling te noteren qua tewerkstelling van de Belgische bevolking, maar presteerde goed tegenover de magere Europese jaren tussen 2011 en 2014. Opnieuw is het van belang om te onderstrepen dat Di Rupo moest werken in de directe nasleep van de 2007/2008 crisis, terwijl onder Michel I de Europese Centrale Bank een monetaire bocht had genomen om het geldaanbod te verhogen en de rente kunstmatig te onderdrukken als laatste orthodoxe middel om de stagnatie en deflatie te kunnen overwinnen.
Welke soort jobs?
De wervende slogan van Michel I was “jobs, jobs, jobs”. De Vlaamse partners pakten geregeld uit met jubelberichten over de stijgende werkgelegenheid. De Belgische arbeidsmarkt presteerde dus allesbehalve optimaal. Een andere vraag is welke soort jobs onder Michel I werden gecreëerd. Het antwoord is zeer eenvoudig: de helft van de nieuwe jobs waren van lage kwaliteit, met andere woorden van deeltijdse en tijdelijke aard (cijfers van het HIVA). Tussen 2015 en 2018 steeg het aantal contracten voor voltijdse banen met 1,5%. Het aantal deeltijdse contracten steeg met 6,2% en interimcontracten nam een vlucht met 21%. Met andere woorden, de ondermaatse groei is qua arbeidsinzet grotendeels gestoeld op vooral laaggeschoolden en jongeren te dwingen minderwaardige interimcontracten te aanvaarden. Het aantal mensen dat met dagcontracten werk is verdrievoudigd op tien jaar tijd. Een groeiende groep mensen zit dus in een permanente situatie van tijdelijk, onzeker een slecht betaald werk.
Sterker nog, wanneer men de cijfers van de Nationale Bank van België van nader bestudeert, dan blijkt dat tussen 2014 en 2016 het aantal arbeidsuren in België een danige dip kende, waarna we tot 2017 een volledige nulgroei kenden. Het aantal jobs mocht dan wel licht gegroeid zijn op het einde van Michel I, deze jobs hielden minder gepresteerde arbeidsuren in. Het is dan ook een prestatie van de regering geweest om consequent de concrete gevolgen van de arbeidsflexibilisering niet op te nemen in haar persverklaringen. In totaal werken wij dus niet meer, alleen zijn de beschikbare arbeidsuren op een andere en veel minder aantrekkelijke manier verdeeld geraakt.
Koopkracht
Gedurende de gehele legislatuur is er veel te doen geweest rond een welles-nietes spelletje of nu de koopkracht onder Michel I is gegroeid binnen het kader van de taxshift. Dit was naar aanleiding van een KUL-onderzoekspaper in 2018, waarin stond dat het algemene inkomen was gestegen. Nergens werd een specificatie gemaakt over het inkomen uit arbeidsloon. De meest objectieve parameter blijft wel het reëel loon van een werknemer om te weten te komen of de gewone bevolking al dan niet beter af is met Michel I. Het cijfer is wel zeer eenvoudig. Tussen 2015 en 2018 is het reëel loon met 0,3% gedaald in België (cijfers OESO). Alleen Italië, Griekenland, Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk kennen tevens een algemene negatieve groei qua reëel loonniveau. Dit geldt niet voor alle werknemers. De BEL-20 bedrijfsleiders zagen hun inkomen stijgen met 15% via allerhande bonussen. De onderste 30% van de vermogensgroepen in België (gezinnen met een maandelijks inkomen onder de 3000 euro) heeft geen enkel vermogen opgebouwd, en dit is tevens ook de groep die reeds in armoede zit of een direct risico heeft om op korte termijn in de armoede te belanden (cijfers Centrum voor Sociaal Beleid). Daarbij komt nog dat 90% van alle sociale uitkeringen in ons land onder de armoedegrens liggen (cijfers ABVV studiedienst). Algemeen kan men stellen dat het loonaandeel van ons Bruto Nationaal Product met maar liefst 4,2% daalde tussen 1995 en 2018, met een versnelling tijdens Michel I.
Publieke investeringen
Het is onopgemerkt gebleven. Maar het Verbond van Belgische Ondernemingen bracht in 2016 een rapport uit, waarin zij aan de alarmbel trok in verband met publieke investeringen. Deze investeringen bestaan uit infrastructurele werken, het openbaar vervoer, etc. Uit dit rapport, en deze geschreven door de Nationale Bank van België, bleek dat er een complete nulgroei bestaat qua investeringsgraad in reële termen. Wanneer we deze cijfers plaatsen binnen het kader van ons Bruto Nationaal Product, dan blijkt dat de afgelopen 25 jaar publieke investeringen de helft minder deel uitmaken van ons BNP. Het VBO riep dan ook op om dringend werk te maken van nieuwe investeringen, vermits zij primair noodzakelijk zijn om economische groei te bewerkstelligen. Europese rapporten hebben reeds onderstreept dat qua wegenstructuur België geheel onderaan de ladder bengelt. En het is redelijk hallucinant om dan nog extra besparingen door te voeren op ons openbaar vervoer, vermits het reeds jaren zwaar ondergefinancierd is.
Taxshift
De grote vraag is waar het geld is gebleven nadat de regering de lonen heeft onderdrukt en de schaar heeft geplaatst in publieke uitgaven. Deze cijfers zijn eveneens gemakkelijk te achterhalen binnen het kader van de befaamde taxshift. Het Planbureau gaf de cijfers vrij, waarin staat dat onder Michel I de patronale bijdragen zijn gedaald met 3 miljard per jaar (10% van de totale patronale bijdragen) en de vennootschapsbelasting gedaald is met 2,4 miljard per jaar (16% van de totale inkomsten uit vennootschapsbelasting). Michel I heeft een proces in gang gezet waarin er een ontkoppeling bestaat tussen werk en de sociale bijdragen. De patronale bijdragen zijn een indirect loon van de loontrekkenden, wat dan verder zorgt voor grote problemen qua financiering van onze sociale voorzieningen. De theorie was dat het enorm beknibbelen op het indirect loon zou zorgen voor een toename aan aantal jobs. Dit blijkt dus niet te kloppen. Voor de 5,4 miljard aan fiscale cadeaus hebben de bedrijven voor … 37.000 nieuwe voltijdse banen gezorgd. De private sector kreeg voor elke nieuwe voltijdse baan 144.000 euro aan kortingen. Netto betekent dit dat de staat voor elke nieuwe private voltijdse baan 90.000 euro geeft aan indirecte subsidies. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de socioloog Jan Hertogen berekende dat extra publieke baan ons vier keer minder kost dan een baan in de private sector. Ondertussen verdwijnt elk jaar 221 miljard uit die private sector naar belastingsparadijzen, iets wat Michel I zeer consequent negeerde.
Dit artikel verschijnt binnenkort in Aktief nummer 1 van 2020. Het verscheen oorspronkelijk op de site van het Masereelfonds.