In de media worden de gebeurtenissen van de laatste weken in Nicaragua omschreven als ‘ongeregeldheden’ of ‘protesten’. In werkelijkheid is er sprake van niets minder dan een volksopstand tegen president Daniel Ortega en zijn eega en vicepresident Rosario Murillo. Het regime reageert met geweld, geweld en nog meer geweld. Hoe heeft het zo ver kunnen komen, en wat zijn de perspectieven van deze tweede revolutie in (bijna) veertig jaar? Onze Nederlandse vriend Willem Bos, in het verleden actief in de solidariteit met de Sandinistische revolutie, vertelt er meer over.
Op straat lijkt de klok teruggezet te zijn naar de laatste jaren van de Somoza-dictatuur, de tijd dat jong zijn in Nicaragua een misdaad was. Vreedzame demonstraties worden door de politie en Ortega-getrouwe groepen in elkaar geslagen en beschoten. Witte Toyota-pick-uptrucks met in de laadbak gewapende en gemaskerde mannen scheuren door de steden, vreedzame betogers worden beschoten, activisten en willekeurige mensen opgepakt, huizen en andere gebouwen in brand gestoken. Velen die door de politie of de bendes van Ortega zijn opgepakt, worden gemarteld, sommigen zijn verdwenen. Angst heeft de bevolking in zijn greep. ‘Mijn neefje van vier jaar krijgt nu van zijn ouders te horen dat als hij schoten hoort hij meteen op de grond moet gaan liggen, net zo als mijn ouders dat mij veertig jaar geleden leerden’, vertelt een vrouw uit Matagalpa op een informatieavond in Tilburg.
Op het moment dat we dit schrijven zijn er al minstens 350 doden gevallen, tweeduizend gewonden en vele tientallen politieke gevangen en verdwenen personen. En die aantallen stijgen met de dag.
De trots en de hoop van links
Ooit was het Sandinistische Nationale Bevrijdingsfront FSLN de trots en de hoop van links in de hele wereld. In 1979 stond het aan de leiding van de revolutie die een einde maakte aan de dictatuur van de familie Somoza, die met steun van de VS vier decennia lang het Midden-Amerikaanse land in haar greep hield. De jaren daarna belichaamde ‘het Frente’ voor velen in de wereld de hoop op een nieuw socialisme, een socialisme met meer – in plaats van minder – democratische vrijheden, een pluriform socialisme, een socialisme waar de belangen van de bevolking en niet die van een bevoorrechte bureaucratie voorop stonden.
En de eerste jaren leek die hoop uit te komen. De alfabetiseringscampagne, waarbij studenten en andere vrijwilligers naar alle uithoeken van het land trokken om de boerenbevolking te leren lezen en schrijven en zelf de levensomstandigheden op het platteland leerden kennen, was een groot succes. De bezittingen van Somozisten werden genationaliseerd, er werden agrarische staatsbedrijven opgericht, land onder de boeren verdeeld en coöperaties opgericht. Er kwam een systeem van gezondheidszorg dat zich ook uitstrekte over het platteland. Duizenden vrijwilligers van over de hele wereld stroomden toe om te helpen bij de opbouw van een nieuw Nicaragua.
De Sandinistische volksrevolutie
De revolutie van 1979 is de geschiedenis ingegaan als de Sandinistische volksrevolutie. En het was een volksrevolutie in die zin dat grote delen van de bevolking eraan deelnamen en de overgrote meerderheid van de bevolking haar steunde. Het samengaan van de guerrillastrijd van het FSLN met een hele serie stedelijke opstanden bracht uiteindelijk de overwinning op Somoza, ten koste van tienduizend doden. De steun voor het FSLN was in 1979 overweldigend en zou nog jaren groot blijven.
Maar het was geen volksrevolutie in de zin dat de bevolking – georganiseerd in raden of andere vormen van zelforganisatie – zelf direct de macht uitoefende. Er ontstonden na de omwenteling grote Sandinistische massaorganisaties: vakbonden, een vrouwenorganisatie, jongerenorganisaties, buurtorganisaties, organisaties van boeren en landarbeiders, maar de feitelijke macht lag bij het FSLN. Niet het volk zelf was aan de macht, maar het FSLN, en dan met name de leiding van het FSLN, namens het volk.
Die Nationale Leiding – de Dirección Nacional – bestond uit negen mannen die voortkwamen uit de drie stromingen waarin het FSLN in de jaren 1975 en ‘78 uiteen was gevallen. Toen de crisis van het Somozisme zich in 1978 verdiepte, slaagden de drie stromingen erin tot een gezamenlijke strategie te komen waarin de guerrillastrijd, de strijd van stedelijke massabeweging en een politiek van brede allianties werden verenigd en er weer een gezamenlijke organisatie werd gevormd onder een nationale leiding bestaande uit steeds drie vertegenwoordigers van iedere stroming.
Die leiding vormde de feitelijke leiding van zowel het FSLN en indirect van de Sandinistische massaorganisaties, en vanaf 19 juli 1979 van het land. De Dirección Nacional sprak met één stem. Bij meningsverschillen werd er binnen de leiding beslist en de besluiten werden als richtlijnen aan lagere organen van het Frente en de daarmee verbonden massaorganisaties doorgegeven. “Dirección Nacional ordene” – Nationale Leiding, beveel – was in de jaren tachtig een veel gehoorde leuze op sandinistische massamanifestaties.
De contra-oorlog
De positie van de Somoza-dynastie was vooral gebaseerd op de macht van de Nationale Garde, die leger, politiemacht en veiligheidsdienst ineen was. Na de val van de laatste Somoza vluchtte een groot deel van de leden van de Nationale Garde, die vooral in de laatste maanden van de dictatuur beestachtig hadden huisgehouden, naar het buitenland; met name naar het noordelijke buurland Honduras. Door de VS werden deze oud-Gardisten samengebracht, getraind en betaald om als contraleger de Sandinisten te bestrijden. In de loop van de tijd werden hun rangen versterkt met boeren uit vooral het Noorden en het Oosten van het land die ontevreden waren over de Sandinistische landhervorming (gericht op de vorming van staatsbedrijven en coöperaties en niet op individueel grondbezit), strijders afkomstig uit de Miskito-bevolking aan de Atlantische kust, die zich door de Sandinisten achtergesteld en bedreigd voelden en andere anti-Sandinisten.
De contra-oorlog en de door de Amerikaanse president Reagan afgekondigde economische boycot, hadden dramatische effecten. In totaal vielen er bijna 31.000 doden en eenzelfde aantal gewonden, die voor een groot deel voor de rest van hun leven gehandicapt waren. Ook de economische schade was enorm. In 1986 werden de VS door het Internationale Gerechtshof in Den Haag veroordeeld voor hun oorlogshandelingen tegen Nicaragua en veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 17 miljard dollar, waarvan nooit een cent is betaald.
Behalve de menselijke, materiële en economische schade leidde de contraoorlog er ook toe dat Nicaragua een fors leger op de been moest brengen (van een kleine 100.000 militairen en militieleden) en in 1983 overging tot de instelling van dienstplicht van twee jaar voor alle mannen van 17 tot 26 jaar. Om de oorlog te kunnen voeren, deden de Sandinisten een beroep op Rusland, andere Oost-Europese landen en Cuba voor militaire steun in de vorm van wapens en adviseurs. Wat door de Amerikanen en hun bondgenoten weer gebruikt werd als argument dat de Sandinisten bezig waren Nicaragua om te vormen tot een Russisch bruggenhoofd in de achtertuin van de VS.
Vrijheden en democratie
In de jaren tachtig, ook nadat de door de VS gefinancierde contraoorlog was begonnen, was er in Nicaragua sprake van ongekende vrijheden, zeker voor een land in oorlog. Er was persvrijheid, ook voor organen die de VS en de contra’s steunden, vrijheid en faciliteiten voor andere politieke partijen met hun rechtse of linkse kritiek op het FSLN. Maar in het FSLN zelf en de Sandinistische massabewegingen was interne democratie ver te zoeken. Daar werd van bovenaf leiding gegeven.
Bij de eerste vrije verkiezingen in 1984 haalde Daniel Ortega als kandidaat van het FSLN met 63% van de stemmen de overwinning. In 1988 werd er een vredesakkoord gesloten tussen de Sandinistische regering en de leiding van de contra’s waarbij onder andere een vervroeging van de presidentsverkiezingen werd overeengekomen. Als die verkiezingen in 1990 worden gehouden, verliest Ortega van de door de Amerikanen gesteunde en gefinancierde coalitie UNO (Unión Nacional Opositora) met Violeta Barrios de Chamorro als presidentskandidaat. Dat betekent het einde van de Sandinistische revolutie.
Keerpunt 1990
De verkiezingsnederlaag kwam voor de Sandinisten als een dubbele schok. Behalve de nederlaag zelf was het ook een schok dat ze die volstrekt niet hadden zien aankomen. De sandinisten waren er niet alleen van overtuigd dat ze ook deze keer weer zouden winnen, ze gingen er ook vanuit dat zij zo geworteld waren onder de bevolking, zo goed wisten wat er onder de bevolking leefde, dat hun winstvoorspelling er niet naast kon zitten. In zijn campagne had het FSLN er de nadruk op gelegd dat de UNO pro-VS was en miljoenen Amerikaanse dollars steun ontving. Voor veel gewone Nicaraguanen was dat juist een reden om op de UNO te stemmen. Niet omdat ze pro-VS waren, maar omdat de oorlog dan niet terug zou keren en er weer Amerikaanse investeringen zouden komen.
Het FSLN had op deze schok kunnen reageren door zijn band met de basis te versterken, te democratiseren en van onderop een tegenmacht op te bouwen tegen de nieuwe rechtse regering. In eerste instantie leek het met de leuze ‘regeren van onderop’ en de organisatie van het eerste FSLN-congres die weg in te slaan.
Maar al snel werd duidelijk dat niet de belangen van de bevolking maar die van de eigen leden, kaders en leiding centraal stonden. De piñata (het uitdeelfeestje), waarbij – in de periode tussen de verkiezingen en de installatie van doña Violeta – allerlei overheidsbezittingen, van auto’s tot bedrijven en vastgoed op naam van individuele FSLN-ers werden gezet, was een eerste teken. De argumentatie hierbij was dat ‘bezittingen van het volk’ niet in handen moesten komen van de nieuwe rechtse machtshebbers. Het resultaat was de vorming van een groep Sandinistische ondernemers, die sindsdien een belangrijke steun voor Daniel Ortega zou vormen.
In het kader van de overdracht van de macht werd er door de leiding van het Frente onderhandeld met de nieuwe machthebbers. Ook daarbij was het veiligstellen van de positie en de (recent verworven) bezittingen van Sandinistische kaders en leiders een belangrijk punt. Het land van boerencoöperaties werd weer teruggegeven aan de voormalige (Somozistische) eigenaars, staatsbedrijven geprivatiseerd en ook allerlei andere verworvenheden van de revolutie werden teruggedraaid. Sandinistische leiders behielden hun bezittingen en velen van hen hun positie in het staatsapparaat.
Duivelspacten
Ook met de rechtse regeringen die daarna kwamen (Arnoldo Alemán 1997-2002 en Enrique Bolaños 2002-2007) werden door Daniel Ortega, die binnen het Frente zijn positie steeds verder versterkt had, deals gesloten. Het meest cynische was het (geheime) pact in 2000 met de toenmalige president Arnoldo Alemán. Bij dat pact werden allerlei staatsposten zoals de Kiesraad, de Rekenkamer, het Hoog Gerechtshof, de leiding van de Centrale Bank en het presidium van het parlement onderling verdeeld tussen de partij van Alemán, de Constitutionele Liberale Partij (PLC) en het FSLN.
In ruil voor deze posities zag het FSLN ervan af zijn basis te mobiliseren tegen de politiek van Alemán. Het pact zorgde er ook voor dat de beide ex-presidenten juridische onschendbaarheid kregen. Zo hoefde Ortega niet voor de rechter te komen in verband met de aanklacht van zijn stiefdochter Zoilamérica Narvaez van tien jaar systematisch seksueel misbruik (vanaf haar elfde jaar), terwijl Alemán zijn veroordeling tot twintig jaar wegens corruptie niet uit hoefde te zitten.
Ondertussen maakte het Frente een diepgaand proces van verandering door. Leden stapten gedesillusioneerd op, anderen die oppositionele geluiden lieten horen werden met zachte of harde hand uit de organisatie verwijderd. De nieuwe sandinistische ondernemers werden een steeds belangrijkere factor in de partij en de partij werd steeds meer een behartiger van hun belangen. De versterking van de positie van Daniel Ortega leidde er ook toe dat zijn levenspartner Rosario Murillo een steeds belangrijker rol ging spelen.
Ook met kardinaal Obando y Bravo, ooit door Ortega als de kapelaan van het Somozisme omschreven, sloot Ortega een pact. Ortega maakte openbare excuses voor wat de katholieke kerk tijdens de revolutie (toen een deel van de kerkelijke leiders en met name Obando zelf de contra’s steunde) was aangedaan. Obando verbond in een speciale mis Daniel Ortega en Rosario Murillo in de echt en de sandinisten accepteerden een reactionaire abortuswet waarin abortus onder alle omstandigheden verboden werd, dat wil zeggen ook na verkrachting, misvorming van de foetus, en bij gevaar voor de gezondheid of het leven van de moeder.
Obando ging nog niet zo ver om Ortega openlijk te steunen, maar terwijl hij hem eerder met een gifslang had vergeleken en de sandinisten in het algemeen als het grote kwaad had omschreven, liet de kardinaal nu vanaf de kansel weten dat een stem op Ortega niet in strijd was met het katholieke geloof.
Net als bij het pact met Aleman speelden bij de overeenkomst tussen Ortega en Obando niet alleen (machts)politieke maar ook persoonlijke motieven een rol. Als onderdeel van het pact werd de protegé van Obando, Roberto Rivas, benoemd tot voorzitter van de Hoge Kiesraad. In die hoedanigheid zou hij Ortega zeer van dienst zijn door concurrerende partijen buiten de wet te verklaren en de uitslag van verkiezingen te manipuleren.
Uit door WikiLeaks onthulde documenten bleek later dat Rivas niet alleen een protegé van Obando was, maar een van de kinderen van de kardinaal bij zijn secretaresse. Door te dreigen het vaderschap van de kardinaal te onthullen, zetten de sandinisten Obando onder druk.
Een nieuwe Ortega, een ander Frente
In 2006 werd Daniel Ortega weer tot president gekozen, met als vicepresident Jaime Morales Carazo, een bankier, voormalig woordvoerder van de contra’s en daarna parlementslid voor de PLC van Alemán.
De overwinning van Ortega-Morales was het gevolg van een aantal factoren: aan de ene kant de steun van de (Sandinistische) ondernemers en het prestige dat het FSLN nog steeds had onder delen van de bevolking, aan de andere kant het feit dat de rechtse partijen onderling zeer verdeeld waren en de bevolking de buik vol had van de corruptie van met name de PLC van Alemán. Ook hielp het dat Ortega in de eerste ronde maar 35% van de stemmen hoefde te behalen om zonder tweede ronde gekozen te worden. (Een regeling die getroffen was in het pact met Alemán).
De Daniel Ortega van 2006 verschilde hemelsbreed van de Ortega van 1979. De jonge, over socialisme sprekende anti-imperialistische revolutionair was nu een cynische, katholieke, meedogenloze machtspoliticus die een fortuin had vergaard, een neoliberale politiek voerde en voor wie de belangen van de groep rijke geestverwanten om hem heen (en vooral zijn eigen gezin) centraal stonden.
Hij onderhield uitstekende relaties met de werkgevers en de Amerikaanse Kamer van Koophandel. Hen werd geen strobreed in de weg gelegd. De vrijhandelszones met een speciaal (minimaal) belastingtarief, zeer goedkope arbeidskrachten en geen of nauwelijks vakbondsrechten, waar de regering-Chamorro mee begonnen was, werden enorm uitgebreid.
Ook het FSLN is in de loop van de tijd onherkenbaar veranderd. In 1979 was het een kaderorganisatie van een vierhonderd kaderleden, die bereid waren om voor de strijd tegen het Somozisme ieder denkbaar offer te brengen. In de eerste jaren na 1979 groeide het Frente aanzienlijk, maar de eisen voor het lidmaatschap waren zeer streng. Alleen militanten met een onbesmet verleden die bereid waren zich onvoorwaardelijk in te zetten voor de revolutie (en onvoorwaardelijk de richtlijnen van boven te accepteren en uit te voeren), werden als lid toegelaten.
Nu telt het Frente een miljoen leden. Voor de aanmelding als lid volstaat het invullen van een formulier met personalia en een foto, en het afdragen van contributie. De lidmaatschapskaart is nu een vaak onmisbare toegangspas voor een baan bij de overheid of een van de vele door de sandinistische leiding gecontroleerde bedrijven en instellingen.
De vrouw van…
Toen Ortega zijn vrouw Rosario Murillo presenteerde als zijn running mate voor de verkiezingen van 2016 was dat voor velen een verrassing, maar feitelijk was het niet meer dan een bevestiging van de al lang bestaande situatie. Hoewel ze nooit in een functie was verkozen, noch in het FSLN, noch in het parlement, speelde Murillo al heel lang een zeer belangrijke rol in zowel de partij als in de regering. Als coördinator van een aantal ministeries vervulde zij eigenlijk de rol van regeringsleider en Ortega die van staatshoofd. Volgens vele waarnemers was en is haar macht groter dan die van Ortega.
Ortega verklaarde daar indertijd over: ‘we hebben gezegd dat de regering voor de helft uit vrouwen moet bestaan, en ik breng dit in de praktijk wat betreft het presidentschap, dat is 50% Daniel en 50% Rosario.’ Wie daar tegen is, is een seksist, aldus de president. Dat wil niet zeggen dat Murillo een feministe is, integendeel. Ze combineert haar katholicisme met allerlei new-age-opvattingen en richt zich heftig tegen de vrouwenbeweging. Ze was een groot pleitbezorgster van de anti-abortuswetgeving, en stond pal achter Ortega toen die beschuldigd werd van langdurig misbruik van haar dochter. De zeer gedocumenteerde aanklacht van Zoilamérica werd door haar afgedaan als een grote leugen en Murillo heeft alles in het werk gesteld om een proces over deze aanklacht te voorkomen. Haar opstelling in beide zaken is haar door de Nicaraguaanse vrouwenbeweging zeer kwalijk genomen. Murillo heeft daar op gereageerd door een eigen nieuwe FSLN-getrouwe vrouwenorganisatie op te zetten en te zorgen dat iedere onafhankelijke vrouwenbeweging het leven onmogelijk wordt gemaakt. Zo worden demonstraties op Internationale Vrouwendag, 8 maart, systematisch uitelkaar geslagen.
Eénpartijstaat
Inmiddels is het duo Ortega-Murillo vanaf 2007 ononderbroken aan de macht. Om dat mogelijk te maken, werd de kieswet aangepast, andere politieke partijen het functioneren vrijwel onmogelijk gemaakt en oppositionele geluiden de mond gesnoerd. Een aantal televisiezenders werd genationaliseerd en kinderen van Ortega-Murillo kregen er de leiding van. Zo veranderde Nicaragua vrijwel in een éénpartijstaat.
Ondanks de sterke verbondenheid van de Nicaraguaanse economie met die van de VS en de goede relaties met de grote noorderbuur sloot Nicaragua zich in 2007 aan bij de Bolivariaanse Alliantie voor Amerika (ALBA), het samenwerkingsverband tussen verschillende Latijns-Amerikaanse en Caribische landen dat in 2004 door Cuba en Venezuela was opgezet als tegenhanger van de door de VS gedomineerde Amerikaanse vrijhandelszone FTAA.
Die stap heeft Ortega geen windeieren gelegd. Het leverde Nicaragua een aanzienlijke steun op van Venezuela, in de orde van grootte van 200 miljoen dollar per jaar. Die fondsen werden buiten de nationale begroting gehouden (en daarmee buiten ieder vorm van controle). Ortega gebruikte ze voor allerlei speciale projecten: beurzen voor studenten, extra premies voor ambtenaren, golfplaten voor arme buurten, enz. enz. En daarbij werd dan nadrukkelijk vermeld dat de ontvangers deze gunst te danken hebben aan het echtpaar Ortega-Murillo. Deze gelden werden ook gebruikt voor het omkopen van parlementsleden, gunsten voor de katholieke kerk en haar dienaren en alles wat Ortega-Murillo kon helpen de macht te behouden.
De opstand
In april van dit jaar gaat het mis. De regering kondigt een herziening van het pensioenstelsel aan waardoor de premies omhoog gaan. Als op 18 april gepensioneerden daartegen demonstreren, worden die – zoals gebruikelijk – door regeringsgezinde knokploegen aangevallen waarbij acht ernstig gewonden vallen. Als reactie hierop komen studenten in actie en bezetten verschillende universiteiten. Bij een inval van de ordetroepen vallen er drie doden. De regering beveelt de sluiting van drie tv-zenders, waaronder die van de katholieke kerk.
Al snel breidt de protestbeweging zich uit over het hele land en wordt het aftreden van de regering geëist. De regering reageert met verscherping van de repressie. Scherpschutters schieten op demonstranten en in de eerste week van de protesten vallen er dertig doden. Op 22 april kondigt Ortega aan dat het decreet over de pensioenhervorming wordt ingetrokken, maar de protestbeweging groeit alleen maar.
Op 30 mei, moederdag in Nicaragua, is de hoofdstad Managua getuige van de grootste demonstratie in haar geschiedenis. Naar schatting een half miljoen mensen protesteren tegen de repressie. Ook deze mars, waar moeders van gesneuvelde of gevangen jongeren met de portretten van hun kinderen vooraan lopen, wordt beschoten. Er vallen minstens vijftien doden en vele gewonden.
In het hele land worden wegversperringen opgeworpen. Op 14 juni is er een algemene staking waarbij het hele land plat wordt gelegd. Verschillende organisaties, waaronder de studentenbeweging, de werkgeversorganisatie COSEP, boerenorganisaties en anderen, verenigen zich in de burgeralliantie Alianza Cívica. Onder voorzitterschap van de leiding van de katholieke kerk wordt gepoogd om via een nationale dialoog tot een vreedzame oplossing van het conflict te komen. Die poging loopt al snel mis als de regering weigert gemaakte afspraken na te komen en de repressie alleen maar opvoert.
De strategie van de regering is die van terreur: het zaaien van angst. Groepen aanhangers van Ortega, maar ook jeugdbendes en delinquenten, worden bewapend en krijgen opdracht om chaos te creëren en vernielingen aan te richten waar vervolgens de tegenstanders van Ortega de schuld van krijgen. Ook stimuleert de regering landbezettingen door landloze boeren en mensen zonder huis.
Het economisch leven in het land ligt voor een groot deel stil, vele bedrijven zijn gesloten, het openbaar vervoer functioneert maar op beperkte schaal, veel scholen en universiteiten zijn dicht en mensen zijn bang om de deur uit te gaan. De materiële schade is enorm.
Twee benaderingen
Ortega heeft veel van zijn aanhang verloren. Veel mensen die hem tot voor kort steunden, omdat het weer aan de macht komen van (openlijk) rechts hen nog slechter leek, keren zich nu ook tegen het regime. Wat overblijft zijn vooral diegenen die de afgelopen jaren met hun steun aan Ortega op de een of andere manier vuile handen hebben gemaakt, of bloed aan hun handen hebben. Ortega zelf lijkt van plan om de strijd zo lang mogelijk voort te zetten, hoeveel doden, gewonden en schade hij het land daar ook mee toebrengt.
Dat Ortega uiteindelijk van het toneel zal verdwijnen lijkt waarschijnlijk, de vraag is: wanneer, hoe en wat dán? Binnen de oppositie zijn er twee benaderingen. De eerste is die van de studenten, de mensen bij de wegversperringen, de demonstranten. De groepen die de doden en gewonden leveren. Hun opvattingen zijn duidelijk: Ortega moet direct aftreden en vervangen worden door een voorlopige regering, er moeten een nieuwe Hoge Kiesraad en een nieuwe kieswet komen, en op basis daarvan nieuwe verkiezingen.
Anderen, zoals de ondernemers, de katholieke kerk en de Amerikaanse ambassade, die tot voor kort geen enkel probleem hadden met het regime van Ortega, maar nu heel goed begrijpen dat zijn positie onhoudbaar is, zijn voorstander van een andere aanpak. Zij pleiten voor vervroeging van de verkiezingen, waarbij Ortega tot die verkiezingen aan kan blijven. Wat zij voorstaan komt eigenlijk neer op ortegisme zonder Ortega, vervanging van Ortega, zonder dat er structurele veranderingen komen in de Nicaraguaanse staat zoals die de afgelopen jaren functioneert en geen verandering in de bezitsverhoudingen.
Dat de eerste groep de steun heeft van de overgrote meerderheid van de Nicaraguanen, daar is zelfs de Sandinistische vakbondsleider Pedro Ortega van overtuigd: ‘De enige politieke partij die overtuigend de volgende verkiezingen zou kunnen winnen, is een partij van de studentenbeweging,’ zegt hij in een interview. Maar het zal heel veel strijd en uithoudingsvermogen kosten om tot een werkelijke breuk met het ortegisme en tot een werkelijke democratie te komen.
Inspiratie
Wat is er over van de verworvenheden van de sandinistische revolutie, vragen velen zich af. Materieel heel weinig. Maar in de hoofden van de mensen heel veel. Dat blijkt dagelijks op de barricades, bij de wegversperringen en op de demonstraties. Heel veel demonstranten beschouwen zich nog als sandinisten en zien Ortega-Murillo en hun kliek als verraders van het sandinisme. Eén van de charismatische studentenleiders, de 19-jarige Lesther Alemán, die op de eerste bijeenkomst van de Nationale Dialoog Daniel Ortega ongekend de les spelde, verklaarde dat hij in de voetsporen wil treden van FSLN-oprichter Carlos Fonseca. En zelfs de broer van Ortega, generaal buiten dienst Humberto Ortega, vergeleek de studenten met zijn broer Camilo die als student omkwam in zijn verzet tegen Somoza.
De liederen van Carlos Mejía Godoy, die tijdens de Sandinistische revolutie in 1979 zo’n belangrijke rol speelden, doen dat nu ook weer, al dan niet in een aangepaste versie. Ook allerlei andere symbolen van de strijd tegen Somoza en tegen de contra’s dienen de jongeren als inspiratiebron. Ze zullen die nog hard nodig hebben.
Overal in Europa en elders in de wereld zijn er initiatieven ter ondersteuning van de opstand. Op de facebookpagina van SOS Nicaragua Holanda vindt u steeds recente info over de ontwikkelingen.
Naschrift:
De link naar het interview de Sandinistische vakbondsleider Pedro Ortega in De Wereld Morgen functioneert niet meer. De redactie van De Wereld Morgen liet daarover weten dat het artikel op verzoek van de auteur is weggehaald in verband met de veiligheid van de geïnterviewde personen.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Grenzeloos.