Extreemrechtse verdedigers van de boerenacties in Nederland scheppen graag een romantisch beeld van het boerenbedrijf. In werkelijkheid is er niets natuurlijks aan de kapitalistische landbouw, die niet alleen ten koste gaat van dieren en de natuur, maar ook van het klimaat en de boeren zelf.
De acties van de boeren tegen het stikstofbeleid volgen de strategie die extreemrechts ook in de covidcrisis en in de klimaatcrisis volgt: er wordt zoveel mogelijk twijfel gezaaid over de feiten om de aanpak van de problemen volledig te ondermijnen.
Toch zijn er ook andere geluiden te horen. De Rabobank kwam met een mea culpa: zij hadden zich altijd hard gemaakt voor schaalvergroting en intensivering en waren daarmee medeschuldig aan de stikstofcrisis. Die excuses zijn meer dan terecht, maar vooral bedoeld om zichzelf als onderdeel van de oplossing te presenteren: de Rabobank wil haar verdienmodel redden en daarom inzetten op ‘innovatieve oplossingen’.
Uit liberaal-vegetarische hoek wordt ondertussen gretig met de vinger naar vleeseters gewezen – ondanks het feit dat die geen enkele invloed hebben op het huidige landbouwsysteem en dat minder vleesconsumptie er hooguit toe zal leiden dat er nog meer vlees wordt geëxporteerd.
Breuk in de stofwisseling
Hoewel veelal extreemrechtse commentatoren graag een romantisch beeld ophangen van boeren als eenvoudige lieden die al eeuwenlang in wezen hetzelfde doen, is de agrarische sector net zo kapitalistisch als alle andere economische sectoren. Al vanaf de 19de eeuw leidde de kapitalistische reorganisatie van de landbouw tot permanente roofbouw die alleen met kunstgrepen in stand kon blijven.
Landbouw bestaat bij gratie van een aantal natuurlijke kringlopen of cycli waarbij voedingsstoffen uit de grond – zoals stikstof en fosfaat – worden opgenomen door gewassen en uiteindelijk weer terugkomen in de bodem. De ontwikkeling van industrieel kapitalisme verstoorde die natuurlijke cycli veel meer dan eerdere vormen van landbouw. Door kapitaalinvesteringen werden boerenbedrijven steeds groter, zodat er ‘efficiënter’ geproduceerd kon worden en zoveel mogelijk kortetermijnwinst kon worden geboekt. Dat leidde tot uitputting van de aarde, die met natuurlijke mest niet voldoende kon worden gecompenseerd.
Daarbij leidde de ontwikkeling van het industriële kapitalisme tot een veel scherpere tegenstelling tussen stad en platteland: de opbrengsten van het land werden naar de grote steden verscheept en de voedingsstoffen kwamen via het riool in rivieren als de Theems terecht. Dat leidde tot vervuiling en ziekte, maar ook tot onvoldoende herstel van de bodem in landbouwgebieden. Het kolonialisme en de ontwikkeling van de wereldhandel reproduceerde dat probleem op wereldschaal.
De uitputting van de bodem leidde al direct tot nieuwe kunstgrepen en nieuwe aanzetten voor koloniale verovering. Engeland voerde guano – afzettingen van gedroogde poep van met name vogels – uit Peru in om daarmee de Britse bodem te verrijken. Zowel de VS als het Verenigd Koninkrijk begonnen eilanden te koloniseren voor de guano. Zelfs als ze erin slaagden om voldoende meststoffen te verzamelen – en dat was zeker voor de VS niet het geval – was het duidelijk dat het afgraven van eeuwen van geaccumuleerde vogelpoep een erg wankele basis was voor een duurzaam systeem van voedselproductie. Toen de Peruaanse guano in de jaren 1860 was opgeraakt, begon de zoektocht naar vergelijkbare reserves. Die zoektocht eindigde met de ontwikkeling van verschillende vormen van kunstmest. Stikstof bleek een moeilijke voedingsstof om kunstmatig te produceren: pas in 1909 werd een methode ontdekt die dat mogelijk maakte.
‘Groene revolutie’
In de jaren 50 en vooral de jaren 60 werd de landbouw opnieuw gerevolutioneerd. De Nederlandse staat zette in op ruilverkaveling om de concentratie van grotere landbouwgronden in minder handen te stimuleren. Door de komst van grotere landbouwmachines, genetische modificatie, pesticiden en de mechanisering van de voedselverwerkende industrie kon de productie nog veel verder worden vergroot. Voor het eerst ontstonden er grondloze boerenbedrijven: grote industriële veehouderijen.
Deze ‘groene revolutie’ doorbrak de natuurlijke stofwisseling op nieuwe manieren en leverde nieuwe ecologische problemen op. Het gevaar van zoönose nam toe en daarmee de ontwikkeling van allerlei ziektes. Ook werd het mestoverschot veel groter: omdat ongeveer de helft van de stikstofverbindingen in organische mest pas na verdere afbreking door micro-organismen door planten kan worden opgenomen, was kunstmest eigenlijk altijd efficiënter. Dat leidde tot grondwaterverontreiniging en inmiddels 60 jaar van beleid om het overschot te beheersen, waarbij de normen nog altijd regelmatig worden overschreden.
De Nederlandse regering en de EU stimuleerden de schaalvergroting. In 1968 werd het plan-Mansholt gepresenteerd om te streven naar minder, maar grotere en intensievere boerenbedrijven op minder grond. Ook kwamen er Europese landbouwsubsidies, die leidden tot dumping van overschotten op de wereldmarkt waardoor boeren in het mondiale Zuiden in de verdrukking werden gebracht.
In de jaren 70 werden er pogingen gedaan om natuurgebieden te beschermen en meer grond voor natuur beschikbaar te stellen. Maar in de jaren 80 ging het roer weer om. Van Agt bezuinigde op natuurbescherming en -beheer en vanaf 1982 werd de verantwoordelijkheid daarvoor officieel ondergebracht bij het Ministerie van Landbouw. In de jaren 90 werden er nieuwe pogingen gedaan om de natuur meer ruimte te geven en werd er gewerkt aan wat een ‘Ecologische Hoofdstructuur’ (EHS) werd genoemd: een aaneenschakeling van natuurgebieden, die de vrije loop zou worden gegeven. Door de verdere intensivering van de landbouw kwam landbouwgrond vrij die daarvoor gebruikt kon worden, zo was de gedachte.
De regering-Balkenende I bezuinigde opnieuw op natuurbeheer en schroefde de EHS terug. De nadruk kwam te liggen op het verantwoordelijk maken van boeren en particulieren voor natuurbeheer – een vorm van privatisering die nauw aansloot bij het neoliberale ideaal, maar de natuur nog meer ondergeschikt maakte aan kapitalistische winstzucht. Rutte ging op dezelfde voet verder: onder zijn bewind werd het melkquotum afgeschaft en werd het Plan Aanpak Stikstof gelanceerd, waarmee de basis voor de huidige stikstofcrisis werd gelegd. Agri&Food werd een van de ‘topsectoren’ die door de staat werden ondersteund om zoveel mogelijk te groeien.
Kapitalistische ontwikkeling
De kapitalistische ontwikkeling van de landbouw heeft geleid tot steeds verdere schaalvergroting, steeds grotere onafhankelijkheid ten opzichte van de natuurlijke cycli en daardoor ook de steeds uitdijende reeks aan kunstgrepen om de permanente roofbouw op de bodem een mate van ‘duurzaamheid’ te geven. Dat leidde tot allerlei reststoffen. Het mestoverschot is in feite permanent. Sommige dieren, zoals bokjes, werden een restproduct van de zuivelindustrie en gaan na geboorte vrijwel direct naar het slachthuis. Epidemieën als BSE, varkenspest, vogelgriep en Q-koorts volgden elkaar de afgelopen decennia in rap tempo op.
Sinds de jaren 90 is het aantal megastallen explosief toegenomen. In 2005 waren daar 246 van in Nederland, in 2021 waren dat er 1000. Door de steeds verdere concentratie en centralisatie van kapitaal is er een enorme afname van het aantal boeren geweest: in 1950 waren er zo’n 410.000 boerenbedrijven, in 2020 waren dat er nog bijna 53.000. Ook zorgde het ervoor dat de kosten voor een gemiddeld boerenbedrijf veel hoger zijn geworden, waardoor de afhankelijkheid van banken (lees: de Rabobank) toenam. De afhankelijkheid van kunstmest en genetisch gemodificeerde zaden en het ontstaan van de grote supermarktketens zorgden er ondertussen voor dat boeren steeds meer afhankelijk werden van de grote monopolisten in de Agri&Foodsector. Boeren werden zo steeds meer een speelbal van de grote bedrijven en boeren die op een ecologische manier te werk wilden gaan, werden politiek en economisch gemarginaliseerd.
Sluit de cycli
In de jaren 80 was er onder sommige boeren en milieubeschermers het besef van een gedeeld belang. Beiden stonden tegenover dezelfde ‘maatschappelijke krachten die de landbouw steeds minder mogelijkheden bieden tot behoud en beheer van natuur en milieu’, zoals het destijds in het tijdschrift Natuur & Milieu werd geformuleerd. Die basis voor solidariteit bestaat nog steeds.
Dat vraagt echter om een onafhankelijke linkse visie op landbouw die haaks staat op het huidige beleid en landbouw niet ziet als een manier om zoveel mogelijk winst te maken, maar als een manier om mensen te voeden. We willen dat boeren in staat worden gesteld om op een ecologisch verantwoorde manier gezond en voedzaam voedsel te produceren.
Het werkelijk sluiten van de kringloop en het helen van de breuk in de stofwisseling tussen mens en natuur is onmogelijk zolang het kapitalisme bestaat: zolang er immers wordt geproduceerd voor de markt en zolang het kapitaal grip heeft op de voedselproductie is een werkelijke ecologische landbouw niet mogelijk. De internationale handel in veevoer, mest en voedsel leidt onherroepelijk tot uitputting van de aarde in bepaalde delen van de wereld en mestoverschotten in andere gebieden.
Maar ook vóór de afschaffing van het kapitalisme kunnen er stappen in de goede richting worden gezet. De staat moet stoppen met het stimuleren van schaalvergroting en intensivering. Door het bankensysteem in publieke handen te nemen en zonder winstoogmerk te laten functioneren, kunnen zij gezonde en duurzame landbouw stimuleren. Herstel van de Arbo, de Voedsel en Warenautoriteit en de milieudiensten maakt het mogelijk om er weer op toe te zien dat er richtlijnen worden nageleefd en de rechten van werkers in met name de glastuinbouw worden gerespecteerd. Minimumtarieven kunnen ervoor zorgen dat boeren een eerlijk inkomen kunnen verwerven, terwijl het maximeren van de landbouwproductie ervoor kan zorgen dat de landbouw in verhouding blijft en samen kan gaan met natuurbehoud.
Voorstellen als het streven naar gemengde bedrijven of koppelbedrijven, waarin er nooit méér mest wordt geproduceerd dan in de akkerbouw gebruikt kan worden – zoals bijvoorbeeld bepleit in het groenboerenplan – zijn enorm belangrijk.
Het aanpakken van het stikstofprobleem is noodzakelijk en urgent, maar het moet op een effectieve en rechtvaardige manier gebeuren. Grote industriële vervuilers, zoals het ronduit criminele Tata Steel, mag niet langer de hand boven het hoofd worden gehouden. Een reorganisatie van de sector in de richting van extensievere en zoveel mogelijk circulaire landbouw kan de stikstofuitstoot door landbouwbedrijven over de hele linie terugdringen. Daarbij leidt het tot gezonder voedsel, minder CO2-uitstoot en minder dierenleed.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.