De rechtse kanselier van Oostenrijk, Sebastian Kurz, belooft dat zijn coalitie met de Groenen ‘zowel het klimaat als de grenzen zal beschermen’. Maar terwijl de Groenen een rechtse agenda over immigratie hebben geaccepteerd, zullen de gezamenlijke neoliberale veronderstellingen van de partners de maatregelen op het gebied van het klimaat in de weg staan.
Terwijl een regering die de Oostenrijkse conservatieve Volkspartij (ÖVP) en de Groenen verenigt, misschien ongewoon klinkt, hebben internationale liberale media de coalitie al geprezen als een ‘modern’ en ‘progressief’ project. Het Duitse dagblad Die Welt ging al zo ver dat de krant de drieëndertigjarige kanselier Sebastian Kurz op haar voorpagina naast Greta Thunberg afbeeldde en de ÖVP-leider en de klimaatactivist aankondigde als twee ‘helden van onze dagen’ die een nieuwe jonge generatie leiders vertegenwoordigen.
Zulke positieve commentaren suggereren dat deze regering de klimaatverandering serieus gaat nemen – en zich misschien ook afkeert van het nationale populisme van de vorige regering van Kurz, gebaseerd op een alliantie met de extreemrechtse Vrijheidspartij (FPÖ). Maar een blik op de nieuwe coalitie bevestigt die hoop niet. Oostenrijk wordt geconfronteerd met de voortzetting van het autoritaire beleid en de rechtse heroriëntatie die we de afgelopen twee jaar hebben gezien – dit keer met een vleugje groene verf.
Wat is er gebeurd?
In zekere zin kunnen de recente verkiezingen in Oostenrijk worden gezien als een politiek keerpunt. Het land werd immers sinds december 2017 geregeerd door een coalitie van rechts en uiterst rechts, ook verzacht door de heruitvinding van de traditionele centrumrechtse partij door Kurz, sinds hij afgelopen juli ÖVP-leider werd. Hij drukte racistische en anti-immigratie standpunten door en maakte zo de weg vrij voor een gemeenschappelijk project met de extreemrechtse FPÖ.
Hoewel de belangrijkste centrumlinkse partij, de sociaaldemocraten, in een grote crisis verkeerde en er niet in slaagde een significante oppositie te organiseren, eindigde de coalitie met een knal. In mei 2019 dwong het zogenaamde ‘Ibiza-schandaal’ de leider van de FPÖ, Heinz-Christian Strache, om af te treden, toen een video van hem openbaar werd gemaakt waarin hij staatscontracten aanbood in ruil voor partijdonaties aan een vermeend nichtje van een Russische oligarch. Als reactie daarop riep Kurz op tot verkiezingen. Hoewel hij zelf moest aftreden als gevolg van de affaire, kwam zijn ÖVP met 37,5 procent van de stemmen als duidelijke overwinnaar uit de bus.
De uitslag in de nacht van 27 september liet echter zien dat er ook een tweede, meer verrassende winnaar was: de Groene Partij kreeg bijna 14 procent van de stemmen, haar hoogste score ooit in een landelijke verkiezing. Dit maakte een einde aan een twee jaar durende crisis die de partij had doorgemaakt, nadat ze bij de laatste verkiezingen in 2017 al haar zetels had verloren als gevolg van de uitzetting van haar jeugdorganisatie, het aftreden van haar partijleider en een breuk met een van haar meest populaire parlementariërs.
Het herstel van de Groenen was meer te danken aan ontwikkelingen buiten de partij dan aan interne hervormingen. Het succes was in grote mate te danken aan de zichtbaarheid van de wereldwijde klimaatbeweging, die een positieve invloed had op een partij die de ‘groene kwesties’ belichaamt. Binnen het Oostenrijkse parlementaire systeem is het resultaat echter ook te danken aan de diepe crisis van de sociaaldemocratie, die de Groenen in feite in een positie heeft gebracht waarin de leidende kringen van de partij en de liberale media hebben aangegeven dat de enige haalbare optie was om zich bij de regering van Kurtz aan te sluiten.
Zelfs in de nacht van de uitslagen was het duidelijk dat elke coalitie met de rechtse ÖVP van de Groenen zou eisen dat ze enorme compromissen zouden accepteren. Maar partijleider Werner Kogler – die slechts enkele maanden eerder had aangekondigd dat de kans dat zijn partij zou toetreden tot een coalitie onder leiding van Kurz ‘nul procent’ was – haastte zich om de onderhandelingen in te gaan. Het akkoord dat Kogler uiteindelijk tekende kan omschreven worden als een voortzetting van het autoritaire project van de ÖVP-FPÖ regering, aangevuld met enkele cosmetische maatregelen die aantrekkelijk zijn voor de achterban van de Groenen.
Ondanks enkele kritische stemmen bleef de linkse oppositie binnen de Groenen beperkt tot een kleine minderheid. De coalitieovereenkomst werd door het partijcongres met een overweldigende meerderheid van 93 procent goedgekeurd. De meeste groene kiezers juichten het akkoord zelfs met vreugde toe – en uit recente peilingen blijkt dat de partij nu populairder is dan ooit tevoren.
Een blik op de sociale basis van de Groenen laat zien waarom dit ons niet per se hoeft te verbazen.
Sommige groene kiezers zou je links kunnen noemen. Toch zijn de meesten van de partijaanhangers hoogopgeleid en financieel welvarend. Zij zijn niet de mensen die zullen lijden onder de voortdurende bezuinigingen op de sociale voorzieningen en het neoliberale beleid van de nieuwe regering.
Het programma
Kurz ging snel over tot het herformuleren van de problemen van de Groenen als zijn eigen problemen en verkondigde dat het doel van de nieuwe regering zou zijn om ‘zowel het klimaat als de grenzen te beschermen’. Dit toont niet alleen aan dat het racistische karakter van de voormalige ÖVP-FPÖ regering, een onmenselijk immigratiebeleid als ‘bescherming van de grens’ in deze nieuwe coalitie zal voortleven. Kurz stelde ook de agenda vast voor het gemeenschappelijke project van de nieuwe partners.
Beide coalitiepartners hebben het programma gepresenteerd als resultaat van een werkverdeling, waarbij Kurz het omschreef als ‘het beste van beide werelden’. Terwijl de Groenen besloten om prioriteit te geven aan maatregelen tegen klimaatverandering, kon de ÖVP haar onmenselijke en racistische immigratiebeleid voortzetten. Zij wil ook de autoritaire staatsherstructurering voortzetten en een economisch beleid voor het grootkapitaal voortzetten, in lijn met de verlaging van de vennootschapsbelasting en de massale bezuinigingen op de sociale voorzieningen door de ÖVP-FPÖ-coalitie.
Degenen die hadden gehoopt dat de deelname van de Groenen aan de regering een einde zou maken aan deze gang van zaken, zullen zeer teleurgesteld zijn. Het ‘Turquoise-Groene’ pact, zoals de coalitie naar de respectievelijke kleuren van de partijen is genoemd, is in de kern een rechts, neoliberaal project, aangevuld met enkele cosmetische groene maatregelen, evenals los van elkaar staande progressieve voorstellen.
Klimaatbescherming speelt wel degelijk een belangrijke rol in het programma – en er worden enkele ambitieuze maatregelen voorgesteld. De plannen omvatten prijsverlagingen voor het openbaar vervoer en een landelijke overschakeling op hernieuwbare energie. Toch wordt de klimaatcrisis aangepakt op een manier die niets doet aan de hoekstenen van het politieke project van Kurz, terwijl zelfs de poging om ‘in de goede richting te gaan’ wordt beperkt door de weigering om de belangen van het kapitaal aan te vechten.
Ten eerste omdat goedkopere treinkaartjes niet automatisch het autoverkeer verminderen als andere voorwaarden om mensen aan te moedigen gebruik te maken van het openbaar vervoer ontbreken.
Door een ‘ecologische belastinghervorming’ voor te stellen en tegelijkertijd de vennootschapsbelasting te verlagen, toont de nieuwe regering immers aan hoe weinig ze bereid is om de fossiele- en automobielindustrie, die rechtstreeks meespeelt in de verdere versterking van de klimaatcrisis, aan te pakken.
De aanpak van de regering lijkt in plaats daarvan te bestaan uit het stimuleren van privé-kapitaal om te investeren in ‘groene technologieën’. Maar de klimaatcrisis mag alleen worden bestreden voor zover dit verenigbaar is met het winstbejag. In plaats van de klimaatverandering te behandelen als het inherente product van de kapitalistische accumulatie die het is, suggereert het standpunt van de Groenen dat er een compromis moet worden gevonden tussen ‘bescherming van het klimaat’ en het handhaven van de status-quo.
Hoewel het programma zeker een ‘groen tintje’ heeft, klinken veel van de voorstellen van de regering alsof ze rechtstreeks uit de plannen van haar voorganger zijn gehaald. Ondanks de vermelding van een zogenaamd ‘anti-armoedepakket’ klinkt het voorgestelde beleid eigenlijk wat cynischer: in plaats van de onder de ÖVP-FPÖ regering doorgevoerde bezuinigingen op sociale voorzieningen terug te draaien, is het plan nu om de inkomstenbelasting te verlagen en zaken als de zogenaamde ‘gezinsbonus’ door te voeren – een belastingvoordeel dat naar buiten toe wordt gepresenteerd als een middel om kinderarmoede te bestrijden maar dat in werkelijkheid alleen ten goede komt aan degenen die genoeg verdienen om inkomstenbelasting te betalen. Het armste derde deel van de werkende Oostenrijkse bevolking, evenals de werklozen, staan dus met lege handen.
Wat het programma hier en elders achterwege laat, is vaak veelzeggender dan wat het wel aanpakt. De zeer omstreden uitbreiding van de maximale werkdag tot twaalf uur, die in 2017 werd ingevoerd, wordt eenvoudigweg niet vermeld en wordt dus niet betwist.
Ondanks dit alles zijn de aanhangers van de nieuwe coalitieregering zowel in linkse als in liberale kringen te vinden. Zij stellen dat de regering, ook al brengt zij geen fundamentele veranderingen teweeg, het bevorderen van racistische uitsluiting en schendingen van de mensenrechten in ieder geval zal afzwakken. Toch vertelt de realiteit van wat de twee partijen al zijn overeengekomen een heel ander verhaal. Want ook de Groenen hebben zich aangesloten bij verdere segregatiemaatregelen tegen etnische minderheden, onder het mom van integratie. Zo is er een verbod op hoofddoeken voor schoolkinderen onder de veertien jaar – waarmee de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie al heeft ingestemd – en eist de ÖVP om ook het dragen van hoofddoeken door moslimdocenten te verbieden.
Projecten zoals de overheveling van verplichte juridische bijstand voor asielzoekers van onafhankelijke NGO’s naar een door de overheid beheerd agentschap – voorgesteld door de voormalige extreemrechtse minister van Binnenlandse Zaken Herbert Kickl en alom bekritiseerd wegens het schenden van basisrechten – zullen nu worden uitgevoerd. Het regeerakkoord bevat zelfs een clausule die het mogelijk maakt dat de twee coalitiepartners in het parlement anders stemmen in geval van een ‘migratiecrisis’. Zo kan de ÖVP de rode lijnen van de Groene Partij met betrekking tot het immigratiebeleid negeren en met de stemmen van hun voormalige coalitiepartner, de FPÖ, hun racistische uitsluitingsfantasieën in praktijk blijven brengen.
Hoe zit het met links?
Vanaf het moment dat het regeerakkoord openbaar werd gemaakt, hebben de leiders en aanhangers van de Groene Partij aanvallen van (potentiële) linkse critici gepareerd door de retorische vraag te stellen: ‘Heb je liever dat de extreemrechtse FPÖ weer in de regering komt?’ De Groene Partij presenteert de overeenkomst als de enige optie – en iedere criticus als onredelijk. Volgens deze logica zal elke kritiek op de regering de Groene Partij alleen maar verzwakken en dus uiterst rechts in de kaart spelen.
Het argument dat een nieuwe ÖVP-FPÖ regering ‘slechter’ zou zijn geweest voor Oostenrijk dan deze coalitie, mist echter een cruciaal punt. Want het besluit van de Groenen om de harde rechtse, autoritaire politiek van de voormalige regering te accepteren als maatstaf voor hoe ‘goede politiek’ eruit ziet en mee te spelen met de logica van het ‘mindere kwaad’ draagt ertoe bij dat het publieke discours nog verder naar rechts verschuift.
Het feit dat deze specifieke dynamiek zich na de aankondiging van de nieuwe coalitie zo snel heeft verspreid, getuigt van een ontgoochelende waarheid over de Oostenrijkse politiek: aangezien er geen relevante linkse kracht is die op overtuigende wijze de strijd aanbindt met de kapitalistische uitbuiting en onderdrukking, is de politiek gereduceerd tot een technocratische inspanning, gericht op het beheer van de status-quo. In het licht van de nieuwe regering is het nog duidelijker geworden dat er geen enkele kracht is die de strijd om de materiële omstandigheden van het leven van de mensen te verbeteren, organiseert.
Met zo’n afwezigheid van links zijn de eigen ambities van de Groenen ernstig beperkt. Het feit dat de noodzaak om een door Kurz geleide regering ‘draaglijker’ te maken het belangrijkste argument is geworden voor hun deelname aan de regering, toont aan hoe weinig de Groenen een werkelijke politieke visie hebben. Hoewel deze coalitie serieus genomen moet worden – als nieuwe politieke uiting van het neoliberale project – is er weinig reden om teleurgesteld te zijn in de Groenen.
Het is al lang duidelijk dat hun doel niet een fundamentele verandering van de samenleving is, maar dat ze meedoen met de gevestigde partijen. Voor links gaat het erom verder te gaan, een serieuze oppositie tegen de regering op te bouwen en op overtuigende wijze een politiek project op te zetten dat in staat is om de belangen van het kapitaal te bestrijden in de verdediging van de werkende mensen en onze planeet.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.