In een vorig stuk schreef ik dat ik onaangenaam getroffen was door een uitspraak van Johan Bonny, bisschop van Antwerpen, die, zo interpreteerde ik het althans, de Joden beschouwt als gasten in ons land, terwijl de katholieken de mensen zijn die België (en Vlaanderen) hebben gemaakt. Vandaag ben ik dan weer aangenaam verrast door Johan Bonny’s reactie tegen de uitspraken van het Vaticaan over hoe de Kerk zich moet gedragen tegenover gehuwde homoseksuele koppels. Daarmee vertolkt de bisschop op scherpe wijze de opvattingen van de meerderheid van de Vlaamse katholieken en keert hij zich vierkant tegen de Congregatie voor de Geloofsleer.
Een “nationale kerk” ondervindt, vooral in geseculariseerde tijden, waarin zij bovendien veel van haar moreel gezag is kwijtgeraakt, een sterke druk van haar kudde. In Vlaanderen komt dat ten goede aan humanistische opvattingen over homoseksualiteit, euthanasie en abortus. In Polen daarentegen gaat de druk in de andere richting, ondanks sterk feministisch protest, maar onder nog sterker mannelijk chauvinisme. Uiteraard speelt de clerus hierin zelf een rol want hij beïnvloedt de kudde. De clerus denkt zelf na en niet alleen uit eigen belang: in Polen is hij blijkbaar zeer conservatief en dat heeft dan weer invloed op de kudde.
Als niet gelovige zou de houding van de Kerk mij volkomen koud moeten laten. Wat de gelovigen over seks denken is hun zaak. Als het Vaticaan vindt dat vrouwen geen priester(essen) kunnen zijn en de vrouwen zich daarbij neer leggen, voor mij oké. Dat ze hun eigen zaakjes doppen. Maar dat is een verkeerde redenering. In de eerste plaats is de Kerk een instelling die nog steeds een niet te miskennen morele-politieke kracht vertegenwoordigt en dus een invloed uitoefent op de hele samenleving. Als de Kerk de verdediging opneemt van homoseksuelen en hen beschouwt als volwaardige mensen, dan versterkt ze, althans op dat vlak, universele humanistische waarden.
Dat universalisme staat vandaag precies ter discussie, niet alleen i.v.m. de homoseksualiteit, maar i.v.m. zowat alles, namelijk het identiteits-denken, waar systematisch de nadruk wordt gelegd op wat ons doet verschillen van de andere en dat wijst op ons onvermogen om, zelfs niet gedeeltelijk, echt met elkaar de communiceren.
De rooms-katholieke Kerk heeft universele allures en wordt geregeerd als een autoritaire staat, maar ze is geen natiestaat. Dat schept tegenstellingen over allerlei maatschappelijke kwesties die naargelang het land waarin ze optreden andere vormen en inhouden aannemen. Zo probeert de Congregatie van de geloofsleer algemeen geldende regels op te stellen maar botst hierbij op regionale verschillen inzake cultuur (zeden, gewoonten, wereldbeschouwing, recht, etc.). De roomse kerkelijke leer steunt niet alleen op het dogma maar ook op de traditie. Zo zegt bijvoorbeeld de bijbel niets over het priesterlijk celibaat, maar de traditie hiervan is blijkbaar onuitroeibaar. Tegelijk houdt een maatschappelijke instelling vast aan haar voortbestaan en daarbij komt de traditie van pas.
Het liberale denken ontstaan in de 18de-eeuwse Verlichting beschouwt het geloof als een persoonlijke, particuliere zaak. Een illusie. De katholieke activist/e denkt en handelt vanuit zijn/haar geloof. Dat is zijn/haar goed recht en het is bovendien normaal in een democratie.
Het is niet de eerste keer dat de Belgische Kerk in conflict kwam met het Vaticaan. In 1830 keerde paus Gregorius XVI zich tegen de Belgische liberale revolutie, tegen het monsterverbond van katholieken en liberalen en tegen de liberale vrijheden. Maar dankzij die vrijheden kon de Kerk haar eigen instellingen uitbouwen en Mechelen legde de pauselijke bezwaren stilletjes naast zich neer.