Wat betekent het om ‘anti-imperialist’ te zijn in de 21 e eeuw? Over die vraag wordt al een decennium lang door links over de hele wereld gediscussieerd. Gilbert Achcar kijkt in een interview met Stephen R. Shalom terug op dit debat.

Stephen R. Shalom: Gilbert, je hebt onlangs een veelbesproken artikel gepubliceerd in The Nation over anti-imperialisme (1)In het Nederlands hier te lezen: Hun anti-imperialisme en het onze. Kan je om te beginnen vertellen waarom je het artikel hebt geschreven en je betoog kort samenvatten?

Gilbert Achcar: Dank je Steve. Ik heb dit artikel geschreven vanwege de grote verwarring die tegenwoordig bij links bestaat over de betekenis van ‘anti-imperialisme’. Ik denk dat deze verwarring in de eerste plaats het gevolg is van de verandering in de wereldsituatie die volgde op de ineenstorting van de USSR. Er heeft zich ook een verandering voorgedaan in het soort oorlogen dat in het Zuiden wordt gevoerd. Imperialistische oorlogen tegen nationale bevrijdingsbewegingen of regimes zijn niet langer het overheersende type, zoals in de eerste decennia na de tweede wereldoorlog. Sinds de jaren negentig zien we imperialistische oorlogen tegen onderdrukkende regimes, zoals in Irak, de Balkan en Afghanistan. De situatie werd nog gecompliceerder met wat in 2011 de Arabische Lente werd genoemd. Westerse imperialistische mogendheden – in de eerste plaats de Verenigde Staten van Barack Obama – leken de volksopstanden tegen dictatoriale regimes te steunen.

Dus wat betekent het om een anti-imperialist te zijn in deze nieuwe internationale omgeving? Dat is de vraag die ik in het artikel aan de orde stel, als resultaat van mijn lange persoonlijke betrokkenheid bij dergelijke debatten, die begon in 2011 met de kwestie Libië, en later met Syrië.

Mijn oorspronkelijke titel was Hun anti-imperialisme en het onze. Ik formuleerde drie basisprincipes van wat volgens mij echt progressief anti-imperialisme is, principes die vrij elementair zouden moeten zijn voor iedereen ter linkerzijde, ongeacht hun ideologische oriëntatie, marxist, anarchist, of wat dan ook, op voorwaarde dat ze zich houden aan het meest elementaire principe van echt links, namelijk democratie. Mensen die het eens zijn over deze principes kunnen discussiëren over anti-imperialistische tactieken. Sommigen echter verwerpen ze.

Ik noem deze mensen ‘neo-kampisten’, omdat ze niet langer systematisch achter één bepaalde staat of ‘socialistisch kamp’ staan, zoals de kampisten ten tijde van de USSR, maar hun standpunten negatief bepalen, door een knieval te maken voor alles wat de regeringen van de VS en het VK doen en sympathie te tonen voor alles waartegen de twee regeringen zich verzetten, met inbegrip van despotische regimes en het rivaliserende imperialisme van Rusland. De neo-kampisten zijn meestal niet in staat om een discussie aan te gaan zonder hun toevlucht te nemen tot scheldwoorden en laster. Ik sloot mijn artikel af met deze opmerking, en inderdaad, het artikel was nog niet verschenen of verschillende neo-kampisten haastten zich om dat te bevestigen.

Wat zijn nu die drie beginselen? Het eerste heeft betrekking op dat meest elementaire democratische beginsel dat ik al noemde. In de internationale politiek betekent links zijn in de eerste plaats dat je het zelfbeschikkingsrecht van volkeren steunt. Dat zou het uitgangspunt moeten zijn bij het definiëren van een werkelijk progressief anti-imperialisme. Cruciaal is dat dit uitgangspunt niet het verzet tegen deze of gene imperialistische staat op zich is. Het is veeleer de verdediging van het zelfbeschikkingsrecht van het volk: omdat imperialistische staten dit recht per definitie met voeten treden, moeten ze worden bestreden.

Het tweede principe is dat anti-imperialisme verzet vereist tegen alle imperialistische staten, niet het steunen van de ene tegen de andere, of het negeren van de ene en zijn slachtoffers en alleen aandacht voor de andere, welke dat ook moge zijn. Aan de linkerzijde in de westerse landen zijn er neo-kampisten die zich alleen richten op het imperialisme van de VS en Groot-Brittannië, of het westerse imperialisme in het algemeen, en andere imperialistische staten, zoals Rusland, in het beste geval negeren, of zelfs steunen. In Rusland kan je het omgekeerde aantreffen: progressieven die zeer vijandig staan tegenover wat hun regering in het buitenland doet en zwijgen over, of zelfs steun verlenen aan, wat westerse regeringen doen. Als je eenmaal boven het westers-centrisme van een groot deel van westers links uitstijgt, begrijp je dat een werkelijk internationalistisch anti-imperialistisch perspectief er een is dat zich verzet tegen het imperialisme, ongeacht de nationaliteit of de geografische ligging, West of Oost.

Het derde beginsel heeft betrekking op uitzonderlijke gevallen. Er kunnen zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin een interventie van een imperialistische mogendheid van cruciaal belang is om een bloedbad of genocide te voorkomen, of om te voorkomen dat een democratische volksopstand door een dictatuur op bloedige wijze wordt onderdrukt. Dergelijke gevallen hebben we de afgelopen jaren gezien. Maar zelfs dan moeten anti-imperialisten alle illusies wegnemen en pleiten voor nul vertrouwen in het imperialistische land. En ze moeten eisen dat haar interventie beperkt blijft tot die vormen – en gebonden aan juridische beperkingen, als die er zijn – die de imperialistische mogendheid niet in staat stellen haar wil op te leggen of de gang van zaken te bepalen.

Dit derde beginsel verklaart waarom ik me in het geval van Libië en Syrië heb verzet tegen directe interventie, ook al deden de Westerse regeringen alsof ze aan de kant stonden van democratische veranderingen tegen het dictatoriale reactionaire regime. De enige uitzondering was het allereerste begin van de door de VN goedgekeurde no-fly zone boven Libië, toen ik uitlegde dat ik, om een voorspeld bloedbad te voorkomen, me niet kon verzetten tegen de interventie in de beginfase. Ik heb duizendmaal uitgelegd dat ik nooit heb gezegd dat ik de interventie steunde – maar, zoals we weten, is niemand zo doof als zij die niet willen horen. Ik heb alleen gezegd dat ik me er niet tegen kon verzetten, wat niet hetzelfde is als zeggen dat ik er voorstander van ben, behalve voor degenen die het verschil niet kennen tussen onthouden en steunen, of die het liever opzettelijk negeren omdat hun enige manier om te polemiseren is door de standpunten van degenen met wie zij het oneens zijn te verdraaien.

De bevolking van de tweede stad in Libië, Benghazi, die terecht voor haar leven vreesde omdat het Libische regime zijn veel sterkere troepenmacht naar de stad liet oprukken en dictator Khadafi had gezworen hen te zullen verpletteren, heeft de VN om bescherming gevraagd. Zelfs Moskou en Peking konden zich hier niet tegen verzetten: ze onthielden zich beide van stemming in de VN-Veiligheidsraad. Maar toen het onmiddellijke gevaar voorbij was, verzette ik me tegen de voortzetting van de NAVO-bombardementen, die veel verder gingen dan het VN-mandaat. Mijn houding werd dezelfde als die welke ik van meet af aan ten aanzien van Syrië heb ingenomen, namelijk steun voor de levering van defensieve wapens aan de opstandelingen om de bevolking te beschermen. Ik ben natuurlijk geen voorstander van het leveren van wapens aan een organisatie als ISIS, omdat die even onderdrukkend is als het regime, zo niet nog meer onderdrukkend, maar ik ben zeker voorstander van het leveren van wapens aan de Koerdische strijdkrachten in Syrië of wat vroeger het Vrije Syrische Leger was, voordat het vanaf 2016 volledig onder Turkse controle kwam te staan.

Ik ben tegen de aanwezigheid van Amerikaanse troepen op de grond, zelfs in het door Koerden gedomineerde noordoosten van Syrië, waar ze momenteel zijn gestationeerd. Ik ben eigenlijk tegen alle vijf de bezettingen in Syrië – in chronologische volgorde: Israël, Iran en zijn proxies, Rusland, Turkije en de Verenigde Staten. Vijf staten hebben troepen op Syrisch grondgebied. Ik ben tegen al deze bezettingen en steun het recht van het Syrische volk op democratische zelfbeschikking, niet het recht van het moorddadige regime om medeplichtigen in te schakelen om het te helpen zijn eigen volk af te slachten, wat door sommige neokampisten wordt gesteund.

Laat me de drie principes nog wat verder uitdiepen. Critici zullen misschien iets zeggen als: maar hoe zit het met regimeverandering? Hebben de Verenigde Staten niet een programma van regimewisselingen over de hele wereld – in Oekraïne, op de Balkan, in de Zuid-Chinese Zee en in de provincie Xinjiang? Moeten we ons niet verzetten tegen dat programma van regimeverandering?

‘Regime change’ is een uitdrukking die door de regering-Bush werd gebruikt. Voor zover ik weet, is die uitdrukking sindsdien niet meer gebruikt. De uitdrukking die de regering-Obama gebruikte naar aanleiding van de Arabische lente was ‘ordelijke overgang’. En dat is iets heel anders dan ‘regime change’ à la Bush. Dat laatste betekent bezetting van een land om de regeringsvorm te veranderen, meestal onder het mom van het brengen van democratie. Dat is typisch koloniaal aandoende overheersing waartegen resoluut moet worden opgetreden – zelfs als het om Noord-Korea zou gaan, een afschuwelijk totalitaire staat. Maar ‘regime change’ was niet de lijn van de regering-Obama. Sommigen ter linkerzijde lopen achter de realiteit aan en voeren altijd de laatste oorlog. De methoden en doctrine van het Amerikaanse imperialisme zijn wel degelijk veranderd in het licht van het Iraakse debacle, zoals ze eerder al waren veranderd na Vietnam.

De ‘ordelijke overgang’ zou kunnen worden beschouwd als de ware doctrine van Obama en hield in dat geen enkele bestaande staat mocht worden ontmanteld. Het staatsapparaat moet intact worden gehouden, in plaats van het soort ontmanteling toe te staan dat de Amerikaanse bezetting in Irak heeft doorgevoerd en dat in Washington is gaan gelden als de belangrijkste reden voor het daaropvolgende debacle van de Amerikaanse bezetting.

Wat Obama overal in het Midden-Oosten en Noord-Afrika voorstond, was een compromis tussen het oude regime en de oppositie, waarbij de weg werd vrijgemaakt voor een overgang die de continuïteit van de staat in stand hield. Hij oefende in 2011 druk uit op het Egyptische leger om een dergelijke overgang te bewerkstelligen. Hij probeerde de gebeurtenissen in Libië in die richting te sturen, maar faalde volledig, aangezien de staat daar volledig werd ontmanteld. Hij steunde de bemiddeling van de monarchieën van de Golfstaten om dat resultaat in Jemen te bereiken. En dat is wat hij ook voor Syrië bepleitte, door in 2012 openlijk te verklaren dat hij ‘de Jemen-oplossing’ voor dat land steunde. Wat was die ‘Jemen-oplossing’? Het was een compromis tussen het hoofd van het regime en de oppositie, bemiddeld door de monarchieën van de Golf: de Jemenitische president trad af, droeg het presidentschap over aan de vicepresident, maar behield de controle over de belangrijkste machtsinstrumenten in het land. Dat is de ‘oplossing’ die Obama voorstond in Syrië.

Wat is nu de belangrijkste interventie van de regering-Obama in Syrië geweest? Laten we, om die vraag te beantwoorden, de houding van Obama ten opzichte van de Syrische oppositie vergelijken met de manier waarop de Verenigde Staten omgingen met de mujahideen die vochten tegen de Sovjetbezetting in Afghanistan. Washington steunde de Afghaanse mujahideen, samen met het Saoedische koninkrijk en het Pakistaanse leger. Het is bekend dat ze hen bewapenden met luchtdoelraketten, Stinger-raketten. Vergelijk dat eens met Syrië. Niet alleen leverden de Verenigde Staten dergelijke wapens niet aan de Syrische opstand – zelfs niet in 2012, toen de opstand nog werd gedomineerd door wat een democratische oppositie zou kunnen worden genoemd. Maar ze hebben zelfs al hun regionale bondgenoten verboden dergelijke wapens aan de Syrische opstandelingen te leveren.

Turkije produceert Stinger-raketten onder Amerikaanse licentie, maar mocht er geen enkele leveren aan de Syrische oppositie – evenmin als de monarchieën in de Golf. Dat was de cruciale tussenkomst van de Verenigde Staten in het Syrische conflict. En dat is wat het regime van Bashar al-Assad in staat stelde om te blijven bestaan. Het stelde hem in staat het monopolie op de luchtmacht te behouden, waardoor zijn regime zelfs vatenbommen vanuit helikopters kon afwerpen – een zeer ongerichte en verwoestende vorm van bombarderen. Helikopters zijn een gemakkelijk doelwit voor luchtafweergeschut, en toch, hoeveel helikopters heb je neergeschoten zien worden door de oppositie in Syrië? Nauwelijks. De reden voor deze Amerikaanse aanpak was, ten eerste, het verzet van Israël tegen de levering van luchtdoelraketten aan de Syrische oppositie en, ten tweede, Obama’s angst om de voorwaarden te scheppen voor een nederlaag van de strijdkrachten van het Syrische regime die zou hebben geleid tot de ineenstorting van de staat op de manier waarop dat in Libië is gebeurd.

De regering-Obama heeft dus in feite Bashar al-Assad veel meer geholpen dan de Syrische oppositie. Iran begreep dit en heeft zijn interventie in Syrië vanaf 2013 via zijn proxies opgevoerd, in het vertrouwen dat Obama niets serieus zou ondernemen om dit te verhinderen of zijn steun aan de oppositie kwalitatief zou opvoeren. Obama bevestigde dit in 2013 door terug te komen op de beroemde ‘rode lijn’ voor chemische wapens. Vervolgens greep Rusland in 2015 op zijn beurt massaal in. Je hebt dus twee reactionaire staten, Iran en Rusland, die zich op veel massalere schaal in het Syrische conflict mengen dan welke westerse mogendheid ook. Niemand kan het tegendeel beweren, tenzij hij de feiten volledig verdraait. Daar komt nog bij dat de belangrijkste gewapende interventie van de VS in Syrië, met inbegrip van het inzetten van troepen ter plaatse, in feite aan de kant stond van de enige linkse kracht die bij het Syrische conflict betrokken is, namelijk de Koerdische beweging. Dat is iets wat het neo-kampisme niet kan doorgronden.

Rusland is een mindere imperialistische macht. Maar iemand zou kunnen zeggen: als er een mindere imperialistische macht is en een grotere, is het dan niet zinvol om onze aandacht te richten op het stoppen van de grotere imperialistische macht?

Wel, dat is de logica van het minste kwaad, het voorwerp van een lange geschiedenis van debatten. Maar laten we eens kijken wat je bedoelt als je het over een kleiner kwaad hebt. Niet dat het minder groot is, maar dat het minder gevaarlijk, minder venijnig, minder ‘slecht’ is dan het andere. Zo zou een dominante liberaal-kapitalistische macht als een kleiner kwaad kunnen worden beschouwd dan een zwakkere fascistische macht. In dat licht denk ik echt niet dat Rusland op enigerlei wijze een ‘minder kwaad’ is dan de Verenigde Staten. Rusland heeft het Tsjetsjeense volk tussen 1994 en 2009 op zijn eigen grondgebied verpletterd op een manier die zeker niet minder wreed is, zo niet wreder, dan wat de Verenigde Staten in diezelfde periode Irak hebben aangedaan. Beide waren enorme misdaden. Bovendien is de Russische regering veel autoritairder en ondemocratischer dan de regering van de VS. Het imperialisme van de VS kan gestopt worden door massale actie. Het Russische imperialisme staat niet toe dat er massale oppositie ontstaat. Er zijn dus verschillende zaken die de karakterisering van Rusland als het ‘mindere kwaad’ zinloos maken. En hoewel de Russische economie in het niet valt bij die van de Verenigde Staten en China, maakt het Russische leger een veel groter deel uit van het mondiale militaire evenwicht dan de Russische economie van de wereldeconomie, en het land projecteert zijn macht steeds agressiever in het buitenland.

Kijk naar wat Rusland nu in mijn deel van de wereld doet – vergeef me nogmaals dat ik het op mijn deel van de wereld richt en niet alles vanuit het perspectief van New York of Londen bekijk. Wat doet Rusland nu in het Midden-Oosten en Noord-Afrika? Het speelde en speelt nog steeds een sleutelrol in de ondersteuning van het Syrische regime, een van de meest moorddadige dictaturen in de regio, en het is zelf verantwoordelijk voor een groot deel van de vernietiging, het moorden en de slachtingen die in dat arme land hebben plaatsgevonden. De Russische interventie bestond voornamelijk uit lucht- en raketbombardementen, en als je weet wat zulke bombardementen kunnen aanrichten – in naam van de strijd tegen ISIS hebben de Amerikaanse bombardementen in beperkte delen van Syrië tot vreselijke verwoestingen geleid, vooral in de stad Raqqa – kun je je voorstellen wat de Russische bombardementen op veel grotere schaal hebben aangericht, over alle gebieden die onder controle van de oppositie stonden toen Rusland in 2015 met zijn directe interventie begon, tot op heden.

Sindsdien intervenieert Rusland ook in Libië, samen met het Egyptische regime van Abdel Fattah Al-Sisi en de Verenigde Arabische Emiraten, de meest reactionaire staten van de regio samen met het Saoedische koninkrijk. De Russische Wagner-troepen – die nog minder ‘privé’ zijn dan hun Amerikaanse equivalent, het voormalige Blackwater – hebben in Libië ingegrepen ter ondersteuning van de voormalige CIA-activist Khalifa Haftar, die krachten rond zich heeft verzameld, variërend van overblijfselen van het oude regime tot salafisten, om de door de Verenigde Naties gesteunde verzoeningsregering te bestrijden. Vladimir Poetin heeft zich ook volledig achter maarschalk Sisi van Egypte geschaard, vanaf het moment dat hij zijn staatsgreep organiseerde, lang voordat Trump hem zijn ‘favoriete dictator’ noemde.

Als we dus kijken naar de rol van Rusland in mijn deel van de wereld, is die zeker niet beter dan die van de Verenigde Staten. In Syrië is het zeker veel erger: daar zijn de belangrijkste acties van de Verenigde Staten in volgorde van belangrijkheid het bestrijden van ISIS geweest, het steunen van de Koerdische beweging voor dat doel en het steunen van delen van de Syrische oppositie, terwijl de belangrijkste actie van Rusland het bestrijden van de Syrische oppositie is geweest om het Assad-regime te ondersteunen.

Laten we teruggaan naar het Libische geval. Hoe zou je de oppositie tegen Kadhafi aan het begin van de opstand omschrijven? Was het een jihadistische oppositie?

Absoluut niet. Het was een bonte verzameling van mensen met een breed scala aan ideologische oriëntaties. Vergeet niet dat Kadhafi in 1969 aan de macht kwam en dat de opstand tegen zijn bewind in 2011 plaatsvond. Hij was meer dan 40 jaar aan de macht! De regering in Libië was bruut repressief, geen enkele oppositie werd getolereerd. In 2003 is ze abrupt overgegaan tot samenwerking met Washington en diens ‘oorlog tegen het terrorisme’. In dat kader sloot ze ‘buitengewone uitleveringsovereenkomsten’ met westerse regeringen, op grond waarvan de VS jihad-opposanten die ze vasthielden, aan de Libische regering overdroeg. Onder hen bevond zich een van de figuren die later in de opstand naar voren zou komen, een man die de Britse regering aanklaagde omdat die hem aan de Libische regering had uitgeleverd. Er waren dus inderdaad enkele jihadisten, die tegen de regering hadden gevochten en die door Washington en zijn bondgenoten als terroristen werden beschouwd. Maar ze waren slechts een onderdeel van een groot conglomeraat van oppositieleden dat verschillende soorten mensen omvatte: democraten, liberalen, Moslimbroeders en zelfs een paar linkse mensen – dezelfde mix die het Tahrirplein in Caïro bezette, maar met minder overheersing van islamitische krachten dan in Egypte.

De eerste verkiezingen die plaatsvonden na de val van Kadhafi in 2012 werden gekenmerkt door een hoge participatiegraad, een echte, aangezien de mensen niet gedwongen werden om te stemmen zoals bij de schijnverkiezingen in het verleden. En de grote verrassing was dat de islamitische krachten slechts een minderheid van de stemmen kregen. De meerderheid werd gedomineerd door liberalen. Dit bewijst dat de opstand van 2011 niet werd gedomineerd door jihadisten. Een van de sleutelfiguren van de opstand was Abdel Fattah Younes, die sinds 1969 een van Kadhafi’s naaste metgezellen was en beschouwd werd als Libië’s nummer twee. Hij koos de kant van de opstand toen de gevechten begonnen en werd een paar weken later vermoord. De andere prominente figuur, een man die zich ontpopte tot voorzitter van de Nationale Overgangsraad, was de minister van Justitie, rechter Mustafa Abdul Jalil, een man die kan worden omschreven als een liberale moslim. Maar de oppositie was natuurlijk zeer heterogeen. Bij een opstand tegen een langdurige dictatuur is het niet meer dan normaal dat het volledige spectrum van oppositiestromingen zich tegen het regime verenigt. Dat is wat er in Libië is gebeurd, net als elders.

Sommige mensen zeggen dat Libië beter af was onder Kadhafi. Hoe reageer jij daarop?

Als het onder Kadhafi zo goed was gegaan, zou er geen volksopstand zijn geweest. De bewering dat Libië beter af was onder Khadafi gaat voorbij aan het feit dat het een land is met een beperkte bevolking en hoge inkomsten uit olie en gas, met een BBP per hoofd van de bevolking van 9.862 euro in 2010, waarbij olie en gas tweederde van de economie en bijna de gehele export uitmaken – het duidelijkste bewijs van het enorme falen van het regime om het land te ontwikkelen. De Libische bevolking had er veel beter voor moeten staan dan in 2011, toen de opstand uitbrak. Libië is een land met enorme regionale ongelijkheden. Het regime bevoorrechte sommige delen van het land, waar zijn eigen loyale achterban zat, en verwaarloosde andere. Het verspilde een groot deel van de inkomsten van het land aan waanzinnige wapenaankopen (vanaf 2004 vooral van Westerse landen) en militaire avonturen.

Nu zijn er inderdaad mensen die cijfers zoals het BBP per hoofd van de bevolking, de alfabetiseringsgraad, de levensverwachting en de Human Development Index naar voren brengen om je te vertellen dat Libië het beter deed dan andere Afrikaanse landen. Maar dat is een zeer speculatieve vergelijking. Waarom vergelijk je Libië niet met de monarchieën in de Golf, die een vergelijkbaar kleine bevolking hebben en enorme inkomsten uit olie en gas? Sommige van die landen hebben betere cijfers dan Libië. Ik lees je een rapport voor uit 2011 van de International Crisis Group, getiteld ‘Making Sense of Libya’:

“Met een bevolking van slechts zes miljoen mensen denken veel Libiërs dat hun land op Dubai zou moeten lijken. Jarenlange slechte planning, onvoldoende en versnipperde ontwikkeling en wijdverbreide corruptie (bovenop de verlammende effecten van langdurige internationale sancties) hebben ervoor gezorgd dat delen van het land in een staat van aanzienlijke verwaarlozing verkeren. De wrok hierover is vooral groot onder de inwoners in het oosten, die terecht of ten onrechte van mening zijn dat de regering andere delen van het land heeft bevoordeeld en hun regio opzettelijk heeft benadeeld. Ondanks de economische rijkdom van het land hebben veel Libiërs ten minste twee banen om te overleven (waarvan één meestal in de overheidssector, waar de lonen voor het grootste deel erbarmelijk laag blijven). Er is een acuut tekort aan woningen: naar schatting zijn er 540.000 extra woningen nodig.

Zoals de publieke opinie het in het algemeen ziet, zijn de meeste economische kansen die zich sinds 2003 hebben voorgedaan in handen gebleven van een kleine elite. Ze zijn met name in handen gekomen van Khadafi’s eigen kinderen en zijn uitgebreide familie, die allemaal grote fortuinen hebben vergaard in een reeks bedrijven in de gezondheids-, bouw-, hotel- en energiesector. Deze populaire percepties werden onlangs versterkt door de openbaarmaking van westerse diplomatieke evaluaties. Volgens door WikiLeaks vrijgegeven diplomatieke berichten van de VS profiteren de kinderen van Kadhafi routinematig van de rijkdom van het land; in een van die berichten wordt opgemerkt dat het ‘gebruikelijk is geworden’ dat overheidsgelden worden gebruikt om bedrijven te promoten die door zijn kinderen worden gecontroleerd en wordt aangegeven dat hun bedrijven hebben geprofiteerd van ‘aanzienlijke overheidsfinanciering en politieke ruggensteun’. In die zin heeft Libië veel weg van een grote snelkookpan die op ontploffen staat.”

Een ander argument dat ik vaak hoor, is dat als de NAVO in Syrië had ingegrepen, het land er net zo zou hebben uitgezien als Libië nu. Wel, ik kan je dit zeggen: er is geen enkele Syriër die niet dag en nacht zou wensen en bidden dat zijn land zou zijn als het Libië van vandaag. Ik bedoel, de situatie in Libië is niets vergeleken met wat er in Syrië is gebeurd: de omvang van de slachtpartijen, de verwoesting, de ontheemding, enzovoort zijn in Syrië onvergelijkbaar gruwelijker. Na twee jaar van nieuw verworven politieke vrijheid kwam Libië vanaf 2014 in een nieuwe burgeroorlog terecht, aangewakkerd door rivaliserende buitenlandse interventies, maar het bleef een oorlog van lage intensiteit vergeleken met die in Syrië en Jemen.

Laat me teruggaan naar een van je eerste beginselen: het uitzonderlijke geval waarin een bloedbad dreigt. Is dat een argument voor humanitaire interventie?

Het concept van ‘humanitaire interventie’ deugt niet. Niemand zou zich verzetten tegen een werkelijk ‘humanitaire’ interventie, zoals het sturen van troepen om te helpen na een zware aardbeving. Geen enkele anti-imperialist zou zich tegen zo’n interventie kunnen verzetten, want dat zou volkomen absurd zijn. Ik heb de uitdrukking ‘humanitaire interventie’ nooit gebruikt, behalve om er kritiek op te leveren en uit te leggen dat het een hypocriet voorwendsel is voor imperialistische interventies. Als het imperialisme ingrijpt in een conflict, is dat nooit om humanitaire redenen en ik heb daarover nooit enige illusie gekoesterd, maar consequent wat Noam Chomsky het ‘nieuwe militaire humanisme’ heeft genoemd, aan de kaak gesteld.(2)The New Military Humanism: Lessons from Kosovo, Monroe, ME: Common Courage Press, 1999.

De uitzonderingsgevallen waar ik het over heb, zijn die wanneer imperialistische mogendheden om hun eigen redenen partij kiezen voor een volksopstand tegen een despotisch regime. Het meest recente voorbeeld daarvan is de opstand tegen de militaire machtsovername in Myanmar. In dergelijke gevallen, als de volksbeweging besluit de wapens op te nemen om zich te verdedigen tegen een voortdurende slachtpartij, steun ik hun recht om verdedigingswapens te krijgen van waar ze die ook kunnen krijgen, zelfs al is het van imperialistische mogendheden. Ik steun zelfs de eis dat westerse regeringen dergelijke wapens leveren. Maar ik ben geen voorstander van directe interventie, of dat nou door bombardementen is of door het zenden van troepen die ter plaatse moeten worden ingezet, des te minder als dit gebeurt in strijd met het internationaal recht.

Als er echter geen ander alternatief is om een dreigend grootschalig bloedbad te voorkomen, moet ik mij van stemming onthouden totdat de dreiging is weggenomen. Onthouding betekent dat ik niet tegen de interventie zou demonstreren, zoals een paar mensen op 19 maart 2011 in New York en Washington deden, terwijl de bevolking in Benghazi vrolijk applaudisseerde voor wat zij als hun redding beschouwden. Maar ik zou ook niet demonstreren om de interventie te steunen: ik zou eerder de geredde mensen waarschuwen om zich geen illusies te maken over de werkelijke bedoelingen en plannen van hun tijdelijke redders. Dat is wat ik in 2011 heb gedaan toen de interventie in Libië begon. De stad Benghazi werd bedreigd door het regime, de bevolking van Benghazi smeekte de Verenigde Naties om interventie, de Veiligheidsraad stemde over een resolutie die deze interventie toestond en Moskou en Peking stemden toe, zij het door zich van stemming te onthouden in plaats van ja te stemmen. Dat is wat ik heb uitgelegd in het interview met jou van 19 maart, en niets anders. En toch brak de hel los in sommige kringen van anti-imperialistisch links in de VS en het VK, van de gebruikelijke neo-kampisten tot zelfs sommige radicalen die nog moesten ‘leren denken.’

Voor mij was de bijzondere kant van dit debat dat het het westerse etnocentrisme van de meeste van mijn tegenstanders onthulde. Ze konden zich eenvoudigweg niet verplaatsen in de mensen in Benghazi of van welk deel van de Arabische regio dan ook, die door de revolutionaire schokgolf van 2011 waren geraakt. Ze zagen alles vanuit het gezichtspunt van de VS of zijn Britse schoothondje en waren alleen geïnteresseerd in het bestrijden van wat hun regering ook deed, ongeacht wat er gebeurde aan de ontvangende kant. Ze vielen mij aan omdat ze niet konden doorgronden dat ik politiek meer in overeenstemming reageer met het Arabische deel van de wereld waartoe ik behoor (als dat er rechtstreeks bij betrokken is, wel te verstaan) dan met Groot-Brittannië, waar ik toevallig woon en werk – mijn werk is gericht op het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Om maar één voorbeeld te geven: op 19 maart 2011, precies op de dag van ons interview, hield de Libanese Hezbollah – die niet bepaald bekend staat als een grote vriend van de Verenigde Staten – een massabijeenkomst in de zuidelijke buitenwijk van Beiroet, uit solidariteit met de Arabische volkeren. Dat was voordat de Syrische opstand het standpunt van Hezbollah veranderde. Dit is wat de leider van de partij, Hassan Nasrallah, zei over Libië in zijn lange toespraak:

“In Libië zijn de mensen in opstand gekomen, net als in Tunesië en Egypte. Een groep jongeren begon in Benghazi en werd met kogels en de dood tegemoet getreden. Mensen kwamen hen steunen en de revolutie verspreidde zich van stad tot stad, met demonstraties en burgerlijke ongehoorzaamheid. Ze werden beantwoord met kogels, vliegtuigen en tanks. Oorlog werd opgedrongen aan de vreedzame en burgerlijke volksrevolutie. … Net als jullie zagen we op televisie vliegtuigen, tanks, kanonnen en Katjoesja’s, meervoudige raketwerpers, opgesteld op een manier die ons in Libanon doet denken aan de invasie van 1982 en alle Israëlische oorlogen. Deze oorlog die nu door het Khadafi-regime tegen het Libische volk wordt gelanceerd, is van hetzelfde type als de oorlogen die door Israël tegen Libanon en Gaza worden gevoerd. … Wie hulp van welke aard ook kan bieden aan dit opstandige volk, moet hulp bieden, zodat het opstaat en zich verzet tegen de vernietiging en de slachtpartijen.

Onze revolutionaire broeders in Libië en onze Arabische volkeren moeten weten dat Amerika en het Westen het Libische regime genoeg tijd hebben gegeven om de revolutie te verpletteren, ze hebben veel tijd besteed aan besprekingen en vergaderingen. Maar de Libiërs waren standvastig, ze verzetten zich en vochten en brachten de wereld in verlegenheid door hun standvastigheid en veerkracht. … Zeker, de situatie in Libië is zeer gecompliceerd geworden met het begin van de internationale interventie die Libië zou kunnen betrekken in het spel der naties en dit vereist van de revolutionairen dat ze hun waakzaamheid en patriottisme aan de dag leggen, waarin wij veel vertrouwen hebben.”

Merk op dat Nasrallah in feite ‘Amerika en het Westen’ de schuld gaf, niet voor het ingrijpen, maar voor het feit dat ze te laat waren met ingrijpen! Hij was veel minder kritisch dan ik was geweest op dezelfde dag toen je me interviewde. Kort daarna, toen de dreiging voorbij was, wat bereikt werd na een paar dagen ingrijpen waarbij een groot deel van Kadhafi’s vliegtuigen en tanks werden vernietigd, verklaarde ik duidelijk dat ik tegen voortzetting van de bombardementen was, omdat die duidelijk niet langer nodig waren om een bevolking te redden, maar slechts een poging van de NAVO waren geworden om zich in de Libische situatie te mengen en er de controle over te nemen. Dit is wat ik op 31 maart verklaarde:

“Het was niet overtuigend om tegen het vliegverbod te zijn en tegelijkertijd geen plausibele alternatieven aan te bieden, zoals veel groepen van gezond en waarachtig links met de beste bedoelingen deden. Het bracht links in een zwakke positie in de ogen van de publieke opinie. Zich verzetten tegen het vliegverbod zonder zich te bekommeren om de burgers, zoals sommige randgroeperingen deden, was immoreel – om nog maar te zwijgen van de houding van die gereconstrueerde of ongereconstrueerde stalinisten die Kadhafi verdedigen als een progressieve anti-imperialist en de opstand afdoen als een samenzwering onder leiding van de VS of Al Qaida (terwijl ze hun toevlucht nemen tot stalinistische laster wanneer ze het standpunt bespreken van diegenen ter linkerzijde die sympathiseerden met het verzoek van de Libische opstand om bescherming).

Het verzoek om een no-fly zone door de opstand had niet moeten worden afgewezen. In plaats daarvan hadden we onze sterke bedenkingen moeten uiten over Resolutie 1973 van de VN-Veiligheidsraad en moeten waarschuwen voor elke poging om die resolutie als voorwendsel te gebruiken om imperialistische agenda’s te bevorderen. Zoals ik de dag na de goedkeuring van Resolutie 1973 zei: ‘Zonder ons uit te spreken tegen het vliegverbod, moeten we ons ertegen verzetten en pleiten voor volledige waakzaamheid bij het controleren van de acties van de staten die het vliegverbod uitvoeren, om ervoor te zorgen dat ze niet verder gaan dan het beschermen van burgers, zoals gemandateerd door de resolutie van de VN-Veiligheidsraad’. Onze gebruikelijke vooronderstelling tegen militaire interventies van imperialistische staten werd terzijde geschoven in de noodsituatie dat er een bloedbad dreigde, maar deze noodsituatie is er nu niet meer, en de bescherming van de opstand kan nu op een veel betere manier worden bereikt door haar van wapens te voorzien.”

Het andere geval dat vergelijkbaar is met dat van Libië in 2011 is toen je in 2014 de vloedgolf van ISIS had, die de grens naar Irak overstak en zich over een enorm gebied verspreidde waarop ze gruwelijke misdaden pleegden, waaronder de genocide op Yazidi’s in Irak en een poging om hetzelfde te doen met Koerden in zowel Irak als Syrië. De door Koerden gecontroleerde stad Kobani in het noordoosten van Syrië werd bedreigd door ISIS. Washington greep in en begon de zelfbenoemde ‘Islamitische Staat’ te bombarderen. Hadden anti-imperialisten in Washington en Londen moeten marcheren onder het motto ‘Stop de Amerikaanse interventie in Syrië’? De Verenigde Staten droegen wapens over aan de Koerdische strijdkrachten. Hadden anti-imperialisten zich daartegen moeten verzetten? Ik vind van niet. Op het moment dat het dringend noodzakelijk was om een Koerdische nederlaag te voorkomen die de weg vrij zou hebben gemaakt voor ISIS om Koerdisch gecontroleerde gebieden in Syrië binnen te vallen, kon men zich niet verzetten tegen de bombardementen. Zodra het onmiddellijke gevaar geweken was, had men zich moeten verzetten tegen de voortzetting van de bombardementen, in combinatie met de eis om de nodige wapens te leveren aan diegenen die ISIS bestrijden, in het bijzonder de Koerdische en geallieerde strijdkrachten in zowel Syrië als Irak.

Kortom, onder uitzonderlijke omstandigheden, wanneer er geen alternatief voorhanden is om een massamoord op grote schaal te voorkomen, kan interventie door imperialistische mogendheden een ‘minder kwaad’ zijn, zolang en voor zover dat nodig is om de dreiging weg te nemen. Het bewapenen van een democratische opstand tegen een veel beter uitgeruste despotische vijand is een noodzaak vanuit een echt links internationalistisch perspectief. Internationalisten zouden moeten eisen dat hun regeringen, zelfs imperialistische regeringen, defensieve wapens leveren aan de progressieve kant in een burgeroorlog (denk aan de Spaanse burgeroorlog!). Tegelijkertijd zouden we moeten pleiten voor een volledig wantrouwen tegenover de Verenigde Staten en welke imperialistische regering dan ook, tegenover degenen die dergelijke hulp nodig hebben. En we zouden ons moeten verzetten tegen elke vorm van interventie die hun handen zou binden en hen ondergeschikt zou maken aan Washington, Moskou, of wie dan ook.

Maar als ik deel zou uitmaken van een groep die een bloedbad te wachten stond en ik kreeg hulp aangeboden en die hulp kwam met voorwaarden, dan zou ik misschien zeggen dat die voorwaarden verrot zijn, maar ik zou liever toegeven aan die verrotte eisen en opleggingen dan afgeslacht te worden.

En ik zou dat volledig begrijpen. Maar mijn rol van buitenaf zou zijn om je te vertellen: ik begrijp je positie, ik begrijp dat je geen keus hebt, maar ik waarschuw je voor de werkelijke doelstellingen van degenen die je voorzien van wat je zo hard nodig hebt en ik dring er op aan je uiterste best te doen om je volledige autonomie te handhaven en te behouden.

Gilbert Achcar groeide op in Libanon en woonde en doceerde in Parijs, Berlijn en Londen. Hij is momenteel hoogleraar ontwikkelingsstudies en internationale betrekkingen aan de SOAS, Universiteit van Londen. Hij schreef onder andere The Clash of Barbarisms (2002, 2006); Perilous Power: The Middle East and US Foreign Policy, co-auteur met Noam Chomsky (2007); The Arabs and the Holocaust: The Arab-Israeli War of Narratives (2010); Marxism, Orientalism, Cosmopolitanism (2013); The People Want: A Radical Exploration of the Arab Uprising (2013); en Morbid Symptoms: Relapse in the Arab Uprising (2016).

Dit interview verscheen oorspronkelijk op NewPolitics. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.

Voetnoten

Voetnoten
1 In het Nederlands hier te lezen: Hun anti-imperialisme en het onze
2 The New Military Humanism: Lessons from Kosovo, Monroe, ME: Common Courage Press, 1999.