Tweehonderd jaar geleden werd Karl Marx in het Rijnlandse Trier geboren. Geen beter ogenblik dus voor auteur en filosoof Stefaan Van Brabandt om zijn monoloog ‘MARX’ naar voor te laten brengen op de planken. In eerste instantie werd daarvoor gerekend op coryfee Jan Decleir. Dat ging echter niet door, naar het schijnt omwille van artistieke en/of inhoudelijke meningsverschillen. Niet de eerste en wellicht evenmin de laatste keer dat Marx’ leven en werk aanleiding zijn tot controverse. Acteur Johan Heldenbergh neemt de plaats in van Decleir en doet dat met verve.
De auteur van deze monoloog is zelf een gepassioneerd filosoof. Eerder maakte hij voor de VRT het tv-programma In Het Voordeel Van De Twijfel. Daarin trachtte hij het belang van filosofie aan te tonen, maar vooral ook te verduidelijken dat filosofie je leven kan veranderen. Via een reeks monologen wil Van Brabandt filosofen nu op de planken terug tot leven brengen. De eerste van die monologen handelde over de Griekse wijsgeer Socrates (met Bruno Vanden Broecke). De tweede en huidige monoloog gaat dus over Marx.
Weinig denkers zijn zo invloedrijk, maar tegelijk ook zo verguisd geweest als Karl Marx. Zijn denken is dan ook geen klein bier. De man met de machtige baard was een onvervalste hemelbestormer. Niet alleen ging hij de gevestigde orde te lijf met vlijmscherpe artikelen, analyses en polemieken. Veel belangrijker nog was zijn poging om het gehele begrip van de menselijke geschiedenis (en daarmee ook haar potentiële toekomst) te herzien aan de hand van een volstrekt unieke methode – het historisch materialisme. Velen hebben zich op die methode beroepen om er de meest afgrijselijke misdaden mee goed te praten. Denken we maar aan Stalins Goelag, aan de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ en de ‘Culturele Revolutie’ in Mao’s China en aan de ‘Killing Fields’ in Pol Pot’s Kampuchea.
In Van Brabandt’s monoloog worden deze controversiële erfenissen niet uit de weg gegaan. Hij laat Marx fulmineren tegen zijn zogenaamde ‘volgelingen’ en zelfverklaarde epigonen. Terecht herhaalt hij Marx’ beroemde formulering: “Als ik een ding zeker en vast niet ben, dan is het wel een marxist!” Terecht relativeert de auteur de teleologie van de omgekeerde verantwoordelijkheid: “Is het de schuld van Jesus Christus dat de Kerk via Kruistochten, Inquisitie en heksenvervolging gezorgd heeft voor massamoorden op grote schaal? Of is priester Daens verantwoordelijk voor CD&V?” Die laatste vraag werd door het publiek alvast beloond met een spontaan applaus.
De monoloog besteedt veel aandacht aan het persoonlijke leven van Karl Marx: zijn quasi permanente en afgrijselijke armoede en de ziektes die hem en zijn gezin onafgebroken teisterden, zijn onverwoestbare vriendschap met Friedrich Engels en de diepe liefde voor zijn adellijke vrouw Jenny von Westphalen, de smartelijke dood van zijn kinderen en de tragische afloop van zijn leven. Even kwam ook zijn buitenechtelijk kind met huishoudster Helene Demuth ter sprake, waarbij de auteur Marx deze ‘zijstap’ laat verklaren vanuit het feit dat het hele gezin – ten gevolge van armoede – verplicht was te slapen in een enkel bed: “Je weet hoe dat gaat in het donker; van het een kwam het ander”. In het huidige #MeToo-tijdperk is die uitleg onvoldoende, want al te makkelijk.
Een ander aspect dat in de voorstelling aan bod komt, betreft – in het kader van het voortdurend voor vervolging op de vlucht zijn – het verblijf van de familie Marx in Brussel. Dit vluchtelingenaspect had misschien wat meer kunnen gekoppeld worden aan de actuele polemieken omtrent de (weigering van) omgang met politieke en andere vluchtelingen, vooral dan het miskennen van hun maatschappelijke rechten.
Marx’ politieke theorieën zijn over het algemeen vrij bekend – zij het dan dikwijls in oneigenlijke vormen. Wie van deze monoloog echter een weergave of een weerlegging verwacht van die politieke theorieën en hun interpretaties blijft wel een beetje op zijn of haar honger zitten. In de plaats daarvan wordt vooral aandacht besteed aan de filosofische wortels van Marx’ denken. Zo komt de theorie van de meerwaarde als bron van de kapitalistische uitbuiting zeker en vast aan bod, maar wordt tegelijk en terecht ook veel aandacht besteed aan Marx’ analyses van de vervreemding, van de ideologie en van de godsdienst: “Opium ván het volk en niet voor het volk, zoals ik dikwijls verkeerd geciteerd wordt!”
Toch is het enigszins spijtig dat enkele aspecten van Marx’ politieke activiteit slechts mondjesmaat aangeraakt worden. Zo worden de controverses en polemieken met de anarchisten Proudhon en Bakoenin wel vermeld, maar wordt er niet ingegaan op de rol die Marx overduidelijk gespeeld heeft in het overbruggen van tegenstellingen binnen de vroege arbeidersbeweging. Zijn verenigende rol binnen de Eerste Internationale komt helaas niet aan bod. (1)Zie https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1864/1864regels.htm In deze ‘algemene regels’ worden de uiteenlopende (en soms tegenstrijdige) strategieën van de arbeidersbewegingen in de 19de eeuw (syndicalisme, mutualisme en politieke strijd), mede door Marx’ tactvolle inspanningen, verenigd onder een noemer, die van de Internationale. Ook wordt in het hele stuk nergens gesproken over het nochtans beruchte concept ‘dictatuur van het proletariaat’ en evenmin over de Commune van Parijs. Nochtans werden de fundamenteel democratische eigenschappen van die Commune door Marx zelf meermaals aangeprezen als “de eindelijk ontdekte vorm van de dictatuur van het proletariaat.”(2)Zie onder meer https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1871/1871commune.htm
Wellicht heeft de auteur van de monoloog deze kwesties uit de weg willen gaan om de filosofische kant van Marx’ denken des te meer ruim))te te kunnen geven. Spijtig genoeg komt de door Marx zelf nagestreefde – en in de voorstelling ook vermelde – ‘eenheid tussen theorie en praktijk’ hierdoor enigszins onder druk te staan. Misschien speelt – naast de filosofische interesse – ook de lectuur van de auteur hier een rol in. Zo lijkt de weergave van Marx’ persoonlijke leven vooral geïnspireerd te zijn door Mary Gabriels Liefde en Kapitaal, een boek dat vooral handelt over de relationele aspecten van Marx’ moeizame leven. Het Brusselse wedervaren van de familie Marx lijkt dan weer gesteund op Edward De Maesschalcks Karl Marx in Brussel – een boekje dat jaren geleden werd uitgegeven door de toenmalige BRT. Ook Marx – Een Biografie van Francis Wheen lijkt gediend te hebben als inspiratiebron (bijvoorbeeld voor wat betreft het al dan niet vermeende speculeren van Marx op de beurs). De meer politiek georiënteerde biografieën van Franz Mehring en Fritz Raddatz lijken buiten beschouwing te zijn gebleven.
De monoloog eindigt – meer dan terecht – niet in het verleden, maar wel met een krachtig pleidooi om ook vandaag en in de toekomst te blijven opkomen tegen de waanzin van het kapitalisme. Waanzin die de planeet om zeep helpt, zorgt voor enorme ongelijkheden op planetaire schaal en tegelijk ook voor een vervreemde verdwazing van de grote massa van de mensen: “Hoe kan het zijn dat we ons te pletter werken voor onze iPhones (en andere gadgets) terwijl we tegelijk almaar minder tijd hebben voor elkaar en pillen moeten slikken om het vol te houden?” Het blijft dan ook nodig om te strijden “tegen deze hel op aarde, waar multinationals schatrijk worden dankzij de arbeid in de lageloonlanden, terwijl poetsvrouwen hier meer belastingen betalen dan zij!” Verzet blijft dan ook nodig, want “tot op heden hebben de filosofen de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt erop aan haar te veranderen.” In dit slotmoment schopte de auteur van de monoloog de aanwezigen in de zaal letterlijk een geweten, “want oprechte Woede tegen het onrecht dat uitgaat van de medemens, is uiteindelijk de hoogste vorm van Liefde.” De gloedvolle woorden leverden acteur Johan Heldenbergh – die een uitstekende prestatie op de planken zette – terecht een staande ovatie op door een bomvolle zaal.
Wie deze monoloog nog niet gezien heeft, kan via deze link de agenda van de komende voorstellingen raadplegen.
Voetnoten