De moord op Pim Fortuyn op 6 mei 2002 is onmiskenbaar een van de belangrijkste politieke gebeurtenissen die ooit plaatsvond in Nederland. Kees Hoogendijk blikt terug op de plotselinge opkomst van de extreemrechtse politicus en wat dit betekende voor links.

Hoewel het een hele korte periode was, is de tijd van de opkomst van Pim Fortuyn vormend geweest voor linkse activisten die in die tijd actief werden. Dat geldt zeker ook voor mijzelf. Er is in de afgelopen twintig jaar geen jaar geweest waar zoveel tegelijkertijd gebeurde. Op 20 augustus 2001 maakte Fortuyn op televisie bekend de politiek in te willen. Een paar weken later volgden de aanslagen van 11 september. Er moest daarna een oorlog worden gestopt in Afghanistan. Samen met bondgenoten brachten de Internationale Socialisten in Amsterdam honderdduizend mensen op de been.

Ook in Tilburg gingen mensen de straat op tegen die oorlog. Als student journalistiek deed ik verslag. Aan het einde van het protest had ik de pen en het schrijfblok ingewisseld voor een protestbord. Terwijl ik op dat moment samen met het enige andere actieve lid van de Internationale Socialisten in Tilburg discussieerde over allerlei thema’s, zette de opmars van Fortuyn door. In de aanloop naar een bijeenkomst ‘Hoe gevaarlijk is Pim Fortuyn?’, die op voorhand kon rekenen op anonieme bedreigingen, werd ik lid.

De snelle opkomst van de extreemrechtse Fortuyn zorgde voor verwarring bij een groot deel van links. Veel mensen leken het fenomeen liever dood te zwijgen. In mijn eigen omgeving ontdekte ik ook steeds meer Fortuynaanhangers. Ik was in die periode uit de kast gekomen en onder de stapmaatjes en opbloeiende vriendschappen waren jongens die Fortuyn wel een spannende, flamboyante man vonden. Iemand die het opnam voor ‘ons soort’ omdat hij zelf homoseksueel was. Bovendien wist hij op een goedkope manier een deel van de LHBT-gemeenschap voor zich te winnen door aan te voeren dat hij zich in zijn vrijheid als homoseksueel enkel bedreigd voelde door de islam.

Demoniseren

Op straat in Tilburg stond ik met flyers en borden met daarop ‘Stop de Hollandse Haider’. De Oostenrijkse Jörg Haider was een boegbeeld van extreemrechtse politiek. Het leverde waardering en opgestoken duimen op, maar ook middelvingers en verbale agressie. Veel mensen vonden dat de teksten op de borden bijdroegen aan het demoniseren van Fortuyn, een onderwerp waar het voor de dood van de politicus al vaak over ging. Het was echter geen manier om te schelden, maar om op de duidelijke overeenkomsten tussen Fortuyn en Haider te wijzen.

Wie aan Fortuyn denkt, kan zich amper voorstellen dat hij in de jaren zeventig ook studentactivist was in Amsterdam. Hij speelde een rol bij bezettingsacties aan de universiteit en voerde actie om de Amsterdamse Jordaan te behouden. Hij was tot 1989 lid van de PvdA. Maar Fortuyn schoof in zijn ideeën steeds verder op naar rechts. Hij werd en wordt nog altijd gezien als iemand die anti-islamitisch racisme combineerde met een sterk gevoel voor sociale rechtvaardigheid. Veel van zijn vroegere aanhangers herinneren zich graag dat hij zich uitsprak tegen de lange wachtlijsten in de zorg. Dat beeld is niet terecht. Hoewel Fortuyn zich graag uitsprak tegen de gevolgen van de neoliberale afbraak, was zijn antwoord hierop er toch vooral een van meer sociale afbraak.

Zijn sociaal-economische programma was dan ook alles behalve sociaal: afschaffing van de huursubsidie, kinderbijslag en bijna de volledige bijstand. Geen cent erbij voor onderwijs en zorg. Wat overbleef aan uitkeringen moest een kwestie worden van particulier bijverzekeren. Kortom: het einde van de sociale zekerheid. Fortuyn wilde de vakbondsmacht breken door het algemeen verbindend verklaren van cao’s voor hele bedrijfstakken af te schaffen. Veel mensen waren de Paarse afbraakkabinetten zat en aangezien Fortuyn zich daar fel tegen uitsprak, namen zij aan dat hij een beter alternatief vertegenwoordigde. Hij richtte zijn woede daarbinnen vooral tegen de PvdA, die hij liever ‘Partij voor de Afbraak’ noemde. Het paste binnen de ramkoers die hij in had gezet tegen de arbeidersbeweging, de vakbonden en politiek links.

Islamofobie

Dan was er het racisme van Fortuyn. Hoewel hij altijd ontkende een racist te zijn, liftte hij dankbaar mee op de golf van islamofobie die in de wereld loskwam na de aanslagen op 11 september en joeg die zelf ook aan. Hij sprak over de islam als ‘een achterlijke cultuur’ en ‘een cultuur kun je niet verlaten’. Daarmee werd de islam in zijn retoriek dus een eigenschap zoals huidskleur en geen keuze zoals levensbeschouwing. In een geruchtmakend interview in de Volkskrant op 9 februari 2002 zei hij: ‘Als ik het juridisch rond zou krijgen, zou ik gewoon zeggen: er komt geen islamiet meer binnen’. In hetzelfde interview stelde hij dat het verbod op discriminatie uit de Grondwet moest worden geschrapt. Het interview leidde tot het gedwongen vertrek van Fortuyn bij Leefbaar Nederland, waarna hij zijn eigen politieke partij Lijst Pim Fortuyn (LPF) oprichtte.

Hij nam het herhaaldelijk op voor racistische en extreemrechtse politici als Janmaat en Haider als vooruitziende geesten die ‘het immigratieprobleem’ aan de orde durfden te stellen. Heel opvallend was de enorme leiderscultus rondom Fortuyn. In zijn boek De verweesde samenleving schreef hij het als volgt op: ‘Een leider van formaat is vader en moeder ineen. Hij stelt de wet en waakt over de samenhang van de kudde (…) Laten we ons voorbereiden op zijn komst, opdat we hem gereed kunnen inhalen. Op weg naar de goede herder, op weg naar huis, daar gaat het om. Ik ben gereed, u ook? Op weg naar het beloofde land!’

Negen dagen voor de Tweede Kamerverkiezingen, op 6 mei 2002, werd Fortuyn na een interview in een radiostudio in Hilversum op weg naar zijn auto neergeschoten. Geschokt zat ik voor de televisie, heel bang ook voor wat dit los zou maken. Die angst bleek alles behalve onterecht. Er kwam een hetze op gang tegen links. Zeker na de uitspraak ‘de kogel kwam van links’ van LPF-voorzitter Peter Langendam. Voor activisten van onder meer de Internationale Socialisten brak een hele akelige periode aan. Er moest hals over kop een nieuwe voorpagina voor de net verschenen editie van De Socialist komen, want de kop ‘Stop de Hollandse Haider’ kon niet meer. De drukker verbrak zelfs de relatie met ons en de nieuwe voorkant moest in Engeland worden gedrukt en naar Amsterdam worden meegenomen door een kameraad van de zusterorganisatie daar.

Verbinding en strijdkracht

Maar zelfs met een aangepaste krant was het domweg eng om op straat te gaan. De moord op Fortuyn had hele nare sentimenten losgemaakt die ineens heel voelbaar en soms zelfs tastbaar werden. De toenmalige hoofdredacteur van De Socialist moest vanwege allerlei bedreigingen een tijdje onderduiken op een schuiladres. Een redacteur van de krant werd, samen met verschillende journalisten en politici, voor de rechter gedaagd door Pim Fortuyns advocaten Spong en Hammerstein wegens het aanzetten tot haat. Een kansloze zaak trouwens, die werd afgewezen door de rechtbank.

De angst en intimidatie hadden als doel om links tegen elkaar uit te spelen. Dat lukte ten dele. Er waren mensen die zich links noemden en vonden dat Fortuyn voorafgaand aan de moord wel erg hard was aangepakt. Voor mij en voor veel andere activisten die in die periode politiek gezien opgroeiden, zorgde het juist voor verbinding onderling en strijdkracht. Dat je elkaar als collectief nodig hebt en een vuist kunt maken, volledig tegen de stroom in.

Fortuyn was een rechtsextremistische politicus maar geen fascist. Hij flirtte wel met fascistische ideeën, met name als het ging om de leiderscultus, maar hij was bijvoorbeeld nooit geïnteresseerd in het opbouwen van een beweging met knokploegen. Hij bouwde voort op het racisme van de jaren negentig en was wel duidelijk een wegbereider voor fascistische politici van vandaag zoals Baudet. Iemand die wel bouwt aan een beweging. Twintig jaar na de dood van Fortuyn is het goed om de lessen van toen mee te nemen naar het hier en nu. Het is actueler dan ooit.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.