Voor een echt alternatief
Toen zeven politieke partijen, verenigd in de Vivaldi-coalitie, hun federaal regeerakkoord publiceerden, slaakten vooral de vakbondsleidingen een grote zucht van opluchting. In dat regeerakkoord werd zo’n keer of zeven beloofd dat het sociaal overleg zou worden geherwaardeerd. Na de duistere jaren van de rechtse regering Michel-De Wever – waarin het sociaal overleg niet meer was dan een doekje voor het bloeden – zagen de vakbondsleidingen opnieuw een plaats voor zichzelf aan de tafels van de macht. Tegelijk leek de aanwezigheid van hun ‘politieke vrienden’ in de federale regering de vakbondsleidingen te verzekeren van bijkomende invloed. Het ABVV rekende daarvoor op steun van de socialistische partijen (vooral van de PS), terwijl het ACV van haar kant rekende op steun van de christendemocraten van CD&V en van de Groenen.
Niet zo simpel
Helaas voor de vakbondsleidingen zit de werkelijkheid niet zo simpel in elkaar. Het zal wel zo zijn dat de Vivaldi-regering over het algemeen een wat socialer profiel heeft dan haar uitgesproken rechtse voorganger. Tegelijk echter heeft geen enkele van de Vivaldi-partijen ook maar in enig fundamenteel opzicht gebroken met het neoliberale eenheidsdenken. Alle zeven partijen mikken op het verwerven van steun bij een mythische (onderling verdeelde) ‘middenklasse’. Alle concrete beleidsdaden blinken daardoor uit in de onbestemdheid van vage compromissen. Als de regeringspartijen het sociaal overleg al willen herwaarderen, dan is dat niet om de vakbondsleiding haar plaats in het zonlicht terug te geven, maar wel om de ‘sociale partners’ in hun geheel – en dus ook het patronaat en de middenstand – mee te nemen in en te verbranden aan het te voeren beleid. Het ene na het andere dossier strandt dan ook in verdeelde adviezen van de ‘sociale partners’. Kijk maar naar de aanpak van langdurig zieken, naar de zogenaamde ‘arbeidsdeal’ of naar de onwrikbaarheid van de loonnormwet. Telkens opnieuw botsen de vakbondsleidingen op het categorieke njet van de patroons. Telkens opnieuw moeten de vakbondsleidingen vaststellen dat hun ‘politieke vrienden’ in de regering zich grotendeels plooien naar de wensen van het Kapitaal.
Niets dan ontevredenheid
Sinds de totstandkoming van de Vivaldi-coalitie deed zich de ene na de andere crisis voor. De corona-pandemie werd gevolgd door de oorlog in Oekraïne, de verstoring van de internationale aanvoerlijnen, de fel stijgende prijzen voor energie en voedsel en de eruit voortvloeiende inflatie. Alle compromissen verliezen hun betekenis, nog voor de inkt waarmee ze geschreven werden is opgedroogd. Wat rest is niets dan ontevredenheid. De compromissen ‘bijsturen’ wordt steeds moeilijker. Enerzijds omdat de meer naar rechts georiënteerde liberale coalitiepartijen op de rem gaan staan. Anderzijds omdat de media – zeker in Vlaanderen – meer en meer fungeren als onversneden neoliberale zweep, daarmee ook de opgang voedend van extreemrechts. Niet toevallig wijzen peilingen op de desastreuze ineenstorting of stagnatie van sommige regeringspartijen. Daarnaast speelt ook het gerecht haar kwalijke rol, door zich steeds systematischer te keren tegen diegenen die zich via massa-acties trachten te verzetten. Wat onder meer tot uiting komt in de groeiende reeks veroordelingen van vakbondsactivisten. De beloofde ‘herwaardering van het sociaal overleg’ wordt op die manier voor de vakbondsleidingen (in het beste geval) een lege doos of (in het slechtste geval) een blok aan het been, wat de opbouw van krachtsverhoudingen eerder verhindert dan vergemakkelijkt.
Geloofwaardigheid?
Dat kwam duidelijk naar voor bij de discussies omtrent het Interprofessioneel Akkoord (IPA) voor de privésector in 2021. Dit IPA (over minimumloon, overuren, groepsverzekering, het brugpensioen en de landingsbanen) werd uiteindelijk slechts uiterst schoorvoetend goedgekeurd door de instanties van de grootste vakbondsfederaties. Bij het ABVV stemde formeel 49.06% voor, 1.9% onthield zich en 49.01% stemde tegen. Bij het ACV keurde 58.68% het ‘akkoord’ goed. Heel veel militanten voelen zich dan ook niet meer betrokken bij dit soort van overleg. Zij hebben de indruk dat het gaat om een overleg waar de werkgevers niets meer willen betalen en enkel maar bijkomende eisen stellen. De geloofwaardigheid van de vakbeweging komt daardoor in de ogen van een groeiend aantal militanten meer en meer onder druk te staan.
‘Budgettaire beperkingen’
In de openbare sector is het niet anders. Ruim twintig jaar geleden werden er voor het laatst centrale akkoorden afgesloten voor de ambtenaren. Zelfs de minimale loonsverhogingen die werden bekomen in de elkaar opvolgende IPA’s in de privésector werden hen niet gegund. Wel moesten ze onder diverse regeringen negatieve beslissingen ondergaan op het vlak van hun geldelijke loopbanen, hun pensioenen en – meer algemeen – op het vlak van de liberalisering en privatisering van steeds meer openbare diensten. Groot was dan ook de hoop toen bleek dat de minister van pensioenen in de Vivaldi-regering een ‘politieke vriendin’ (Karine Lalieux, van de PS) bleek te zijn. Van haar kant beloofde Petra De Sutter (Groen) als minister van ambtenarenzaken “haar personeel te zullen verdedigen in de federale regering.” Van het (gelekte en onvoldragen) pensioenplan van Lalieux werd sinds februari 2022 niets meer gehoord. De belofte van De Sutter kon dan weer niet worden hardgemaakt. Om tegemoet te kunnen komen aan de eisen van de vakbonden (een baremaherziening en het optrekken van de eindejaarspremie tot een echte dertiende maand) diende 103 miljoen euro te worden vrijgemaakt in de federale begroting. Eens te meer blijken de ‘budgettaire beperkingen’ voorrang te hebben. De voortdurende besparingen op het personeelsbestand van de federale overheden blijven ondertussen overeind. Erger nog: in een (alweer uitgelekt) advies van de Hoge Raad voor Financiën over de voorgenomen fiscale hervorming wordt opnieuw gepleit voor bijkomende besparingen op de openbare diensten om een en ander te kunnen financieren. Van een echte stap naar rechtvaardige belastingen – via een substantiële bijdrage van de vermogens – is dan weer geen sprake.
Een langzaam uitgewerkt actieplan
Geconfronteerd met de stijgende prijzen voor gas, elektriciteit, mazout en benzine of diesel begonnen meer en meer vakbondsleden zich af te vragen ‘waar de vakbonden zijn’. Op 27 februari 2022 organiseerde de PVDA van haar kant een betoging met zo’n 10.000 deelnemers onder de titel ‘Basta’. Bij de vakbondsleidingen nam de vertwijfeling toe. Schoorvoetend werden daarop eerst muizenstappen gezet in de richting van een langzaam uitgewerkt actieplan. In eerste instantie betekende dit het organiseren van militantenconcentraties rond symbolische momenten (zoals bijvoorbeeld de Internationale Vrouwendag op 8 maart en de ‘Equal Pay Day’ op 24 maart). Later kwamen daar plaatselijke militantenconcentraties bij, onder de noemer ‘Omhoog met de lonen!’ (op 13 mei) en voor de eisen van de federale openbare diensten (op 19 mei). Deze acties werden nu eens wel, dan weer niet georganiseerd in gemeenschappelijk vakbondsfront. De gang van zaken – inflatie, oorlog, geblokkeerde eisen en groeiende maatschappelijke onzekerheid – duwden de vakbondsleidingen van ABVV, ACV en ACLVB wel meer en meer in elkaars richting.
Staking openbare diensten
In de openbare sector besliste de ACOD om op 31 mei 2022 een algemene staking te organiseren. Het personeel van het spoor, De Lijn, STIB en TEC, de lokale en regionale besturen, de federale en regionale overheden, post en telecom, intercommunales en parastatalen; allemaal worden ze opgeroepen het werk neer te leggen. De eisen zijn duidelijk: meer koopkracht, voldoende personeel en middelen voor sterke openbare diensten, waardige pensioenen en bescherming van de syndicale vrijheden. Voor de federale ambtenaren wordt daarbij verduidelijkt dat er nood is aan een aanpassing van de loonbarema’s, die de laatste 20 jaar niet zijn gestegen, en van de eindejaarstoelage naar 100% voor alle niveaus. Tevens wordt geëist dat er een onmiddellijk einde komt aan de besparingen op het personeel, dat er dringend nieuwe aanwervingen komen en dat er een oplossing komt voor de contractuelen, die al jaren in dienst zijn zonder toekomstperspectief.
‘Minimale dienstverlening’ en telewerk als obstakels
Tijdens deze algemene staking van de openbare diensten op 31 mei wordt er wel geen nationale betoging georganiseerd. De vakbonden willen kost wat kost een succes maken van de staking op zich. Dat zal niet evident zijn. Want aan de ene kant heeft de vorige, rechtse federale regering immers een zogenaamde ‘minimale dienstverlening’ opgelegd aan de personeelsleden van het spoor en van de penitentiaire instellingen (twee sectoren waar de vakbonden traditioneel sterk staan). Van haar kant deed de Vlaamse regering hetzelfde voor het regionaal openbaar vervoer (De Lijn). Daarnaast hebben de opeenvolgende lockdowns tijdens de corona-pandemie ervoor gezorgd dat het telewerk bij het administratief personeel van de openbare diensten enorm is toegenomen. Beide fenomenen – de ‘minimale dienstverlening’ en het toegenomen telewerk – bemoeilijken vanzelfsprekend de mobilisatiekracht van de vakbonden. Voor de vakbonden gaat het dan ook om een belangrijke test.
Algemene staking met betoging voor meer koopkracht
Op 20 juni 2022 zal het gemeenschappelijk vakbondsfront ABVV-ACV-ACLVB dan weer een interprofessionele, algemene staking organiseren, gekoppeld aan een nationale betoging in Brussel. Ook dan zal het thema van de koopkracht centraal staan. De vakbonden wijzen erop dat “de prijzen voor gas, elektriciteit, mazout, benzine en diesel enorm hoog zijn. Tegelijk maken de grote internationale energiebedrijven gigantische winsten, op kap van de miserie in Oekraïne en hier. Andere bedrijven rekenen de energiekost gewoon door in hun prijzen. Niet alleen de energieprijzen zijn enorm hoog. Ook het winkelkarretje vullen wordt alsmaar duurder. En dat zal de komende maanden nog verergeren. Alle supermarkten kondigen aan dat ze hun prijzen nog sterk zullen verhogen. Verwarming, voeding, brandstofprijzen, een huis … de prijsstijgingen zijn gigantisch.”
Index alleen is onvoldoende
In reactie op de klaagzangen van het patronaat over de stijgende loonkosten, verduidelijken de vakbonden dat “de index voor werknemers de grootste klappen opvangt, want zonder de index zaten nu heel veel mensen in diepe armoede. Geen enkele politicus durft de index nog aanvallen. Maar de index alleen is niet meer voldoende voor mensen met een laag inkomen. Zij moeten steeds meer moeite doen om alles betaald te krijgen. Want niet alle prijsstijgingen zitten in de index. Bovendien komt de indexaanpassing met stevige vertraging na de prijsstijgingen, soms pas een jaar later. Dat zorgt voor een verschil tussen de echte, toegenomen levensduurte en de correctie van de koopkracht door de index.”
Geen loonkostprobleem, wel een winstprobleem
Terecht wijzen de vakbonden ook op de ongeziene toename van de bedrijfswinsten: “volgens de Nationale Bank maakten de Belgische bedrijven nooit eerder zoveel winst. Voor het eerst hebben ze de magische grens doorbroken van 30 miljard euro bruto winst per kwartaal. En dat meteen drie kwartalen na elkaar. Dat is ook opvallend hoger dan in onze buurlanden. Die winst wordt geboekt ten koste van de werknemers. De extreme winsten vloeien immers maar weinig door naar de lonen van werknemers. Het deel dat naar het kapitaal gaat, stijgt wel sterk. België heeft dus geen loonkostprobleem, maar een winstprobleem.”
Vrije loononderhandelingen
De vakbonden eisen dan ook betekenisvolle aanpassingen aan de loonnormwet, die de stijging van de lonen de facto blokkeert. Wat de vakbonden echt willen bekomen met die ‘aanpassing’ is de herinvoering van waarlijk vrije loononderhandelingen. Eerder organiseerden de vakbonden daarover al een petitie – onder de vorm van een burgerwetsvoorstel. Die petitie werd onderschreven door ruim 87.000 mensen, waardoor het federale parlement verplicht is erover te discussiëren. De staking en betoging op 20 juni is dan ook mee bedoeld om druk te zetten op die discussie. Daarmee zal de kous wel niet af zijn. Want het is ten vroegste in oktober dat de federale Vivaldi-regering opnieuw zal kijken naar haar begroting. Vandaar dat nu al ingezet wordt op vervolgacties na de zomervakantie.
Duidelijker en meer verregaande eisen
De eis tot herziening of aanpassing van de loonnormwet is – hoe lovenswaardig ook – eerder een defensieve eis, die vooral tegemoet komt aan het verlangen van de vakbondsleidingen naar een echt herstel van het sociaal overleg (en dan voornamelijk om daar hun eigen plaats weer te kunnen waarmaken). Om de grote massa van de vakbondsbasis blijvend te mobiliseren, zijn er echter duidelijker en meer verregaande eisen nodig. We denken dan aan het beperken van de dividenduitkeringen en van de stijging van de huurprijzen, net als aan de ‘Fight For €14’ ofwel het optrekken van het minimumloon tot 14 euro bruto per uur. Daarnaast moeten de allerrijksten gedwongen worden hun duit in het zakje te doen, door het opleggen van een eenmalige, substantiële, progressief stijgende belasting op het vermogen van de 10% rijkste inwoners van België.
Maatschappelijk perspectief
Wat dan ook vooral ontbreekt, is een maatschappelijk perspectief. De vakbondsleidingen dienen ertoe gebracht te worden eindelijk te kiezen voor een andere weg dan die van het sociaal overleg. Als het patronaat en haar rechtse politieke bondgenoten ronduit kiezen voor de klassenstrijd, waarop wachten de vakbondsleidingen dan om net hetzelfde te doen? De macht van het getal van 3,5 miljoen vakbondsleden moet gemobiliseerd worden voor een echt alternatief. Een alternatief dat niet alleen een antwoord biedt op de huidige conjunctuur, maar wel op de fundamentele systeemcrisis van het kapitalisme. Als de vakbonden dat zouden doen, kunnen zij hun (al dan niet vermeende) ‘politieke vrienden’ dwingen zich daar achter te scharen, de handen in elkaar te slaan en eindelijk een regering te vormen die tegemoet komt aan de verzuchtingen van de werkende klasse.