Een reële kans op duizenden doden, een economische crisis die wellicht zijn weerga niet zal kennen, en een bijna volledige stagnatie van het openbaar leven: voor Europeanen die tot de naoorlogse generaties behoren, is de huidige COVID-19 pandemie waarschijnlijk de grootste en meest maatschappij-ontwrichtende ramp die ze ooit hebben meegemaakt. De vooruitzichten zijn niet best. Want zelfs al mocht men er binnen afzienbare tijd in slagen om het coronavirus in te dammen, dan nog valt maar te bezien welke politieke en economische effecten dit op de langere termijn zal hebben.
“Een crisis van deze omvang”, zo stellen Willem Bos, Paul Mepschen en Jan Willem Stutje in hun uitstekende stuk Links en de coronacrisis, “is een ideale gelegenheid om nu allerlei maatregelen door te zetten die onder ‘normale’ omstandigheden niet genomen kunnen worden – zoals extreme vormen van controle, beveiliging en toezicht.”
Neoliberale politici zullen deze kans aangrijpen om hun decennialange beleid van sociaal-economische en ecologische kaalslag nog een tandje verder op te voeren. Toch zou links een grote fout maken door zich, beducht op rechts opportunisme, nu vooral reactief en defensief op te stellen. Want bieden de ‘abnormale’ omstandigheden die een crisissituatie met zich meebrengt, niet even goed nieuwe mogelijkheden voor ons?
Shock doctrine
Om mee te beginnen: het politieke gevaar dat van deze crisis uitgaat, is in geen opzicht nieuw of specifiek. Al decennialang maken de pleitbezorgers van een door de staat gefaciliteerd marktfundamentalisme dankbaar gebruik van de chaos, uitputting, afleiding en ressentiment die rampen onvermijdelijk met zich meebrengen. Naomi Klein, wellicht de meest aangehaalde linkse auteur van de laatste dagen, duidde dit als de “shock doctrine”.
Klein trekt een parallel tussen psychologische martelingstechnieken zoals die in CIA-handboeken worden beschreven, en de manier waarop neoliberale denkers en politici in de tweede helft van de vorige eeuw hun politieke doctrine over de hele wereld hebben verspreid. Net zoals je gevangenen aan het praten krijgt door hen onophoudelijk aan mentale stress en uitputting bloot te stellen, zo zal een samenleving eerder geneigd zijn om zich bij radicale en impopulaire politieke veranderingen neer te leggen wanneer zij zich in een shocktoestand bevindt.
Zoals de neoliberale ideoloog Milton Friedman het verwoordde: “Alleen een crisis – ongeacht of deze reëel is of gepercipieerd – brengt echte verandering voort. Wat er gebeurt wanneer zo’n crisis toeslaat, hangt af van de ideeën die op dat moment voorhanden zijn.” En dus stonden Friedman, Friedrich Von Hayek en hun neoliberale apostelen bij iedere crisissituatie klaar om democratische regeringen en dictatoriale regimes te adviseren over politiek-economische hervormingen.
Klein beschrijft in detail hoe Pinochets militaire coup in Chili, het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, orkaan Katrina in New Orleans, de tsunami van 2004 in Sri Lanka, en tal van andere ‘natuurlijke’ of door mensen veroorzaakte rampen, door hen werden aangewend om hun politieke agenda te realiseren. Inhoudelijk was het verstrekte advies overigens telkens zeer vergelijkbaar: privatiseer publieke diensten en goederen, bezuinig zoveel mogelijk op zorg, onderwijs en sociale zekerheid, bevorder vrij verkeer van geld en goederen, en minimaliseer de democratische controle op markten en bedrijven.
Toegegeven: het klinkt bijna als een samenzweringstheorie. Maar iedereen die het boek van Klein gelezen had, kon zien hoe de beproefde shocktherapie in de zomer van 2015 opnieuw werd toegepast om een noodlijdend Griekenland onder de neo-liberale knoet te krijgen.
Crisis en wederzijdse hulp
Kleins analyse is zoals gezegd van grote invloed geweest op het linkse debat over neoliberalisme. Maar dat wil niet zeggen dat haar ideeën onbetwist zijn. In haar boek A Paradise Built in Hell biedt de linkse publicist Rebecca Solnit een radicaal ander perspectief op catastrofes.
Volgens Solnit biedt Klein een eenzijdig, top-down perspectief op wat er gebeurt wanneer een samenleving door rampspoed wordt getroffen. Ze onderschat het zelfsturend vermogen, de veerkrachtigheid en de saamhorigheid van ‘gewone’ mensen. Solnit biedt een vruchtbaar tegenperspectief door te reconstrueren hoe het wegvallen van statelijke autoriteit in crisistijden juist óók kan leiden tot nieuwe vormen van solidariteit.
Opnieuw dient orkaan Katrina hier als voorbeeld. Want voordat de neoliberale adviseurs en politici hun kans schoon zagen om de publieke scholen en sociale woningvoorraad in het arme New Orleans op de schop te doen, gebeurde er ook iets anders significants in deze stad.
Voorafgaand aan de ramp hadden de rijkste inwoners, het stadsbestuur en een groot deel van de hulpdiensten eieren voor hun geld gekozen en de stad aan haar lot over gelaten. Met name de armste inwoners, voor een overgroot deel mensen van kleur, waren aan hun lot overgelaten. Geteisterd door overstromingen, ziekten, voedseltekorten en moordende extreemrechtse milities, hadden de achtergelaten burgers geen andere keuze dan om zichzelf te organiseren en hun eigen hulpnetwerk op te zetten.
Een mooi voorbeeld, dat ook goed is gedocumenteerd door medeoprichter Scott Crow, is het Common Ground Collective: een door anarchisten en voormalige Black Panthers gevormd collectief dat in een van de armste wijken van New Orleans medische hulp, voedsel, huisvesting en veiligheid bood aan de noodlijdende buurtbewoners.
Wat Solnit met deze en andere voorbeelden vooral wil laten zien, is dat een op solidariteit en zelfredzaamheid gebaseerde samenleving geen abstract ideaal is, maar een bestaande politieke praktijk. Juist daar waar crises toeslaan, en waar de staat zijn grip op het dagelijks leven van zijn burgers verliest, zien we dat een radicaal andere wereld wel degelijk mogelijk is.
Solnit put daarbij uitvoerig uit het werk van de anarchistische theoreticus en geoloog Peter Kropotkin (1842-1921) en zijn begrip van de “wederzijdse hulp”. Aan de hand van studies naar zowel dierlijke als menselijke gemeenschappen betoogde Kropotkin dat niet alleen strijd en competitie, maar ook solidariteit en de bereidheid om elkaar te helpen een belangrijke factor moet zijn geweest in hun evolutionaire ontwikkeling. Zelfs in de moderne, door het kapitalisme gedomineerde, samenleving treffen we talloze vormen van “wederzijdse hulp”, aldus Kropotkin.
Dit is wat de hedendaagse anarchistische antropoloog David Graeber ook wel “baseline communism” noemt: het gegeven dat veel van onze dagelijkse relaties en interacties worden gekenmerkt door economische gemeenschappelijkheid – niet dankzij, maar ondanks het kapitalisme. De uitdaging is om deze alledaagse ervaring als basis en inspiratie te nemen voor het uitbouwen van een revolutionaire, antikapitalistische politiek.
Geen solidariteit zonder antikapitalistisch offensief
De idee dat een radicaal andere samenleving geen utopisch ideaalbeeld hoeft te zijn, maar ook een realiteit die we in de barsten in de kapitalistische hegemonie kunnen aantreffen, biedt namelijk hoop en inspiratie.
Niet voor niets verwijst zelfverklaard utopist Rutger Bregman naar Kropotkin als een inspiratiebron voor zijn betoog dat de meeste mensen “deugen”, en dikwijls worden gemotiveerd door sterke gevoelens van altruïsme, naastenliefde en vertrouwen. Veel mensen zagen deze week in de opkomst van tal van burgerinitiatieven en vrijwillige hulpverlening het bewijs van Bregmans stelling dat “rampen en crises het beste in ons naar boven” halen.
Maar er schuilt een gevaar in Bregmans rooskleurige lezing. Ten eerste ziet het over het hoofd dat, zoals ook Kropotkin benadrukt, wederzijdse hulp niet slechts gemotiveerd wordt door altruïsme, maar ook door wederkerigheid. Solidariteit is evengoed een middel tot zelfbehoud. En dat is belangrijk, ten tweede, omdat het alleen op die voorwaarde kan worden begrepen als een vorm van sociale strijd.
Wederzijdse hulp en solidariteit kúnnen leiden tot een radicaal andere samenleving. Maar dan vooral omdat het contrasteert met de waarden van eigenbelang en competitie die in ons gevestigde, neoliberale wereldbeeld centraal staan. Én omdat het mensen praktisch in staat stelt om collectief een vuist te maken tegen onderdrukking, uitbuiting en bestaansonzekerheid. Het is juist die antagonistische dimensie van de wederzijdse hulp die Bregman in zijn geseculariseerde domineespraatjes stelselmatig achterwege laat.
Kan georganiseerde solidariteit, of “alledaags communisme” zoals Thomas Decreus het noemt, in deze tijd van crisis de basis vormen van verzet tegen het neoliberalisme? Kan het ons helpen om de samenleving ten goede te veranderen, zoals Solnit suggereert? Misschien, maar alleen als het deel uitmaakt van een bredere, offensieve strategie. Wil links het tij daadwerkelijk keren, dan zal het meer moeten doen dan een nieuwe neoliberale shocktherapie weten te doorstaan.
Wat links nodig heeft, is niets minder dan een eigen shock doctrine. Dat klinkt waarschijnlijk als ijdele grootspraak, in een tijd dat links in veel delen van de wereld juist een diepe crisis doormaakt. Toch hebben we geen andere keuze.
Een linkse shock doctrine?
Waarom een linkse shock doctrine? Ten eerste omdat het neoliberale discours, dat diep is ingewordteld in ons collectieve politiek denken, op dit moment niet reëel wordt bedreigd. De optimisten die de afgelopen weken beweerden dat met deze coronacrisis ook het neoliberalisme eindelijk ten grave kan worden gedragen, zullen van een koude kermis thuiskomen. Niet alleen zal de crisis in ieder opzicht verschrikkelijk zijn en biedt het weinig reden tot enig optimisme. Maar het neoliberalisme is al decennialang “the only game in town”, en zal zich niet snel door enig ander politiek discours laten vervangen.
Wellicht stemt het enigszins hoopvol dat, met name in de Angelsaksische wereld, een hernieuwd sociaaldemocratisch vertoog langzaam aan populariteit lijkt te winnen. Maar noch Bernie Sanders, noch Jeremy Corbyn is vooralsnog in staat gebleken om echt tot het politieke bewustzijn van een politieke meerderheid door te dringen (en de vraag is of ze dat ooit gaan doen).
Als het dominante neoliberale discours in deze crisistijd enig gevaar loopt, dan komt de dreiging eerder uit extreemrechtse hoek. En hoewel ze zeker niet helemaal hetzelfde zijn, leert de ervaring inmiddels dat een vruchtbaar huwelijk tussen neoliberalisme en autoritair (etno)nationalisme vaak tot de mogelijkheden behoort. Voor het neoliberalisme is weinig nodig om de huidige crisis en haar mogelijk catastrofale gevolgen met vlag en wimpel te kunnen overleven.
En daar schuilt op dit moment wellicht het grootste gevaar: dat deze crisis op termijn helemaal niks zal veranderen. Historicus Philip Mirowski geeft in zijn boek “Never Let a Serious Crisis Go to Waste” een minutieuze reconstructie van hoe neoliberale denkers en doeners er na de economische crisis van 2008 niet alleen in slaagden om hun politieke invloed te behouden, maar deze zelfs verder wisten te consolideren. Waarom zouden ze daar nu niet opnieuw in slagen? Wat als we morgen, nadat de pandemie effectief is bestreden, wakker worden in een wereld die in alles lijkt op de huidige?
Zodra de noodfondsen zijn uitgeput, en Shell en KLM er met hun miljardensteun vandoor zijn, zal het ongetwijfeld opnieuw bezuinigingen en ontslagen regenen. Verplegers, onderwijzers en vakkenvullers – kortom iedereen die de laatste dagen tot vervelens toe heeft moeten horen dat zij “echte helden” zijn – zullen opnieuw moeten knokken voor een beetje erkenning en een schamele loonsverhoging (die ze in de meeste gevallen niet zullen krijgen).
Flexibele werkers en freelancers, die onlangs nog verteld is dat ze er zélf allemaal om gevraagd hebben, zullen nog altijd leven in structurele financiële onzekerheid. Zorg en onderwijs zullen nog steeds miljarden tekort komen. Het tekort aan betaalbare huisvesting, en daarmee ook (al dan niet verholen) dakloosheid, zal alleen maar verder toenemen. Vluchtelingen zullen nog steeds als van elementaire mensenrechten verstoken paria’s door het leven gaan – áls ze er al in slagen om de levensgevaarlijke reis naar Europa heelhuids te maken. En het stoppen van klimaatverandering zal onverminderd worden overgelaten aan toekomstige generaties techneuten en kapitalisten. Kortom: waar we op moeten rekenen, is vooral meer van hetzelfde.
Als niet nu, wanneer dan wel?
Om morgen niet wakker te worden in onveranderde neoliberale realiteit, moeten we eerst onder ogen zien wat onze neoliberale tegenstrevers al decennialang weten: crises, hoe verschrikkelijk ze ook mogen zijn, bieden een uitgerekende kans om onze wereld radicaal te herdenken. Wat ons te doen staat, zoals Milton Friedman het verwoordde, is om er juist nu voor te zorgen dat alternatieve ideeën, eisen en praktijken voorhanden zijn. Dat is natuurlijk veel gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Bovendien: de invoering van dergelijke ideeën of eisen vergt tijd, invloed, een organisatiegraad en mobilisatiekracht die links momenteel evident niet heeft. Maar dat betekent niet dat we niet nu moeten beginnen, juist naar aanleiding en gebruikmakend van deze crisis en de ruimte die het ons nu biedt om daar verandering in te brengen.
Als we de coronacrisis, en de maatschappelijke ongelijkheden en onrechtvaardigheden die het blootlegt, nu niet kunnen aanwenden om de neoliberale hegemonie te breken, wanneer zijn we daar dan wel toe in staat? Als de vormen van oprechte solidariteit en wederzijdse hulp die we overal om ons heen zien opbloeien, nu geen voeding en inspiratie bieden voor een breed gedragen offensief tegen het kapitalisme, wanneer dan wel?
Toegegeven: we zullen door het oog van de naald moeten kruipen en onze kansen zijn klein. Maar de idee dat alles na deze crisis bij het oude zal blijven, is op dit moment zowel ondenkbaar als volkomen realistisch.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Doorbraak.