Oorlogshaviken halen voortdurend de bevrijding van vrouwen aan ter rechtvaardiging van de Amerikaanse bezetting van Afghanistan. Dat is doorzichtige hypocrisie: tijdens de Koude Oorlog steunde de VS patriarchale fundamentalisten tegen een partij die zich inzette voor de zaak van de Afghaanse vrouwen.
De hele politieke klasse van de VS vergiet warme tranen om het lot van de Afghaanse vrouwen onder het hernieuwde Taliban-bewind. Deze tranen zijn in overeenstemming met een twintig jaar oud discours dat de wens om de Afghaanse vrouwen te bevrijden van het Taliban-juk voorstelde als een belangrijke motivatie voor de door de VS geleide invasie van Afghanistan, maar pas op de tweede plaats na het onmiddellijke doel om Al Qaida uit te roeien als reactie op de aanslagen van 11 sepember.
Deze pretentie is inderdaad heel hypocriet. De onoprechtheid is vooral doorzichtig in het licht van de Koude Oorlog, toen de VS patriarchale fundamentalisten steunde tegen een partij die zich inzette voor de zaak van de Afghaanse vrouwen.
De bewering dat men optrad namens de Afghaanse vrouwen had op dezelfde, zo niet overtuigender wijze kunnen worden gebruikt om de tien jaar durende Sovjet-bezetting van hun arme land te rechtvaardigen. Onder de door de Sovjet-Unie gesteunde regering van de Democratische Volkspartij van Afghanistan (PDPA) werden immers cruciale maatregelen genomen in een poging om de Afghaanse vrouwen te bevrijden uit de traditionele patriarchale ketenen. In een rapport uit 2003 van de NAVO adviesorganisatie International Crisis Group (ICG) werden deze maatregelen van het PDPA-regime en de harde achteruitgang van de situatie van vrouwen na de val van het regime gedetailleerd beschreven. Zoals tien jaar later samengevat in een rapport van dezelfde ICG uit 2013:
De Democratische Volkspartij van Afghanistan (PDPA), die Daud met een militaire coup afzette, beloofde vrouwen gelijke rechten, verplicht onderwijs en bescherming tegen gedwongen-, gearrangeerde- en kindhuwelijken. De opeenvolgende PDPA-regimes stimuleerden ook de arbeidsparticipatie van vrouwen. Tegen de tijd dat de Taliban halverwege de jaren negentig de macht overnamen, was 70% van de onderwijzers, ongeveer de helft van alle overheidsambtenaren en 40% van de artsen in Afghanistan vrouw.
Zeker, de ICG heeft het PDPA-regime en de Sovjetbezetting bekritiseerd vanwege hun wreedheid en het hardhandig opleggen van maatregelen zoals het beëindigen van segregatie op scholen, maar het lijdt geen twijfel dat in de PDPA-jaren een grote inspanning is geleverd om de situatie van Afghaanse vrouwen in de (vooral stedelijke) gebieden die onder controle van het regime stonden, te verbeteren. Ondertussen was de islamitische oppositie tegen het PDPA-regime, gedomineerd door hardline fundamentalisten, sterk anti-vrouwen: het verschil tussen de mujahideen van de jaren tachtig en begin jaren negentig en de Taliban is er een van tinten aan dezelfde kant van het kleurenspectrum – niet een kwalitatief verschil. Zoals het ICG-rapport van 2013 opmerkte: ‘De mujahideen gebruikten hun controle over kampen in Pakistan om hun karakteristieke interpretatie van de rol van vrouwen op te leggen aan de vluchtelingenbevolking, gesteund door het regime van generaal Zia-ul-Haq, dat hun puriteinse versie van de islam deelde.’
Naast de Pakistaanse militaire dictatuur werden de mujahideen gesteund door de oudste en naaste Amerikaanse moslimbondgenoot, het Saoedische koninkrijk, dat eveneens bekend staat om zijn afschuwelijke behandeling van vrouwen. En toch was het deze bundeling van krachten die Washington verkoos te steunen in hun strijd tegen het PDPA-regime en zijn Sovjet-bondgenoten.
Zbigniew Brzezinski, de Nationale Veiligheidsadviseur van Jimmy Carter van 1977 tot 1981, maakte veel ophef met het interview dat hij gaf aan een Frans tijdschrift in 1998, twee jaar nadat de Taliban de macht hadden gegrepen in Kaboel. Na te hebben opgeschept dat zijn regering de USSR ‘zijn oorlog in Vietnam’ had gegeven die ‘het uiteenvallen van het Sovjet-imperium tot gevolg had’, werd hem gevraagd of hij er spijt van had ‘dat hij het islamitisch fundamentalisme had gesteund, dat hij wapens en advies had gegeven aan toekomstige terroristen’. Brzezinski antwoordde cynisch: ‘Wat is het belangrijkst voor de wereldgeschiedenis? De Taliban of de ineenstorting van het Sovjet-imperium? Een paar opgehitste moslims of de bevrijding van Centraal Europa en het einde van de koude oorlog?’
Brzezinski deed tenminste geen poging om de Taliban te verontschuldigen – in tegenstelling tot Zalmay Khalilzad, die, na te hebben gediend in de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie in de regeringen van Reagan en Bush Sr, ambassadeur van de VS werd in Irak en vervolgens in Afghanistan onder George W. Bush. Hij werd later door Donald Trump belast met de onderhandelingen van de VS met de Taliban en vervulde die rol tot de voltooiing van de terugtrekking van de VS in augustus jongstleden. In 1996 betoogde Khalilzad het volgende in de Washington Post: ‘Op basis van recente gesprekken met Afghanen, waaronder de verschillende Taliban-facties en Pakistani, ben ik ervan overtuigd dat ze een Amerikaanse hervatting van de betrekkingen zouden verwelkomen. De Taliban beoefenen niet het anti-Amerikaanse fundamentalisme zoals Iran dat beoefent – ze staan dichter bij het Saoedische model.
Feministen zullen Khalilzad’s grote bezorgdheid om de rechten van de vrouw op prijs stellen, die slechts een voorbeeld is van Washington’s aloude dubbele standaard in het afkraken van het Iraanse islamitische fundamentalisme en het verontschuldigen van de Saoedi’s – ook al lijkt de eerste, vergeleken met de laatste, een baken van democratie en vrouwenemancipatie. Wat de door Khalilzad aanbevolen hervatting van de betrekkingen in de weg stond, was niet in de laatste plaats het lot van Afghaanse vrouwen. Het was uitsluitend de toename van Al Qaida’s aanvallen op Amerikaanse doelen, die Bill Clinton ertoe bracht in 1997 een raketaanval te gelasten op de bases van Osama bin Laden in Afghanistan. De rest van het verhaal is bekend: 11 september en de twintig jaar durende betrokkenheid van de VS in dat door oorlog verscheurde land, eindigend in de catastrofale afloop waarvan de hele wereld in augustus getuige was.
Of de situatie van vrouwen onder de door de VS gesteunde Islamitische Republiek Afghanistan (2004-2021) over het algemeen beter was dan onder het PDPA-regime, valt te betwisten. In tegenstelling tot laatstgenoemd regime moest het door de VS gesponsorde regime echter de patriarchale traditie van Washington’s oude Afghaanse bondgenoten, de mujahideen die tegen de PDPA en de Sovjetbezetting hadden gevochten en hun dominantie over het nieuwe regime handhaafden, in ere houden (zie de hoofdstukken over de rechten van vrouwen en meisjes in de opeenvolgende jaarverslagen van Human Rights Watch over Afghanistan).
Bovendien hebben vrouwen in de plattelandsgebieden, waar de overgrote meerderheid van de Afghanen woont, het zwaarst te lijden gehad onder de door de VS geleide oorlog en hebben ze als gevolg daarvan enorm veel leed moeten doorstaan. De Revolutionaire Vereniging van Vrouwen in Afghanistan (RAWA) heeft deze situatie in krachtige bewoordingen aan de kaak gesteld. En ondanks pleidooien om vrouwen te betrekken bij het vredesproces dat Washington onder Barack Obama, Donald Trump en Joe Biden met de Taliban heeft gevoerd, bleef de deelname van vrouwen marginaal. De bewering dat de VS van de Taliban gematigde beloften hebben gekregen, is al een lachertje gebleken – wat lachwekkend zou zijn geweest als de situatie niet zo tragisch was geweest.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.