Foto: op de vlucht gedreven Palestijnen tijdens de Nakba van 1948
De genocide in Gaza gaat nog steeds door, wordt op televisie uitgezonden en expliciet als zodanig benoemd door Israëlische beleidsmakers. Zij hebben het steeds over ‘menselijke dieren’ en ‘kinderen van de duisternis’. De vernietiging van de afgelopen anderhalve maand is onbeschrijfelijk en niet los te zien van de geschiedenis van het zionisme. Waarom kan Israël nog altijd op westerse steun rekenen?
Westerse mogendheden hebben Israël uit alle macht gesteund. De VerenigdeStaten (VS), het Verenigd Koninkrijk en Europese staten hebben geschut en munitie naar de regio gestuurd. Ze hebben niet alleen in materiële zin hun onwankelbare steun getoond, maar ook een agressieve campagne gevoerd tegen alle uitingen van solidariteit met de Palestijnen door hun eigen bevolking. Dat heeft geleid tot het verbieden van demonstraties, het criminaliseren van de leus ‘from the river to the sea, Palestine will be free’ en Palestijnse keffiyehs, en het belasteren van activisten.
Dit roept de vraag op waarom onze regeringen met zoveel enthousiasme genocide steunen en solidariteitsbewegingen onderdrukken. Het antwoord is eenvoudig: Israël vertegenwoordigt economische, strategische en politieke westerse belangen in de regio. Westerse staten verdedigen zodoende hun eigen macht in het Midden-Oosten, ook als ze hiervoor het voortdurende vermoorden, onteigenen en koloniseren van Palestijnen en Palestina moeten toestaan.
Zionisme als regionaal project
Palestina was, en is, een cruciaal knooppunt in de wereldeconomie. Het ligt op het kruispunt van historische handelsroutes tussen Afrika, Azië en Europa, waarvoor in de Middeleeuwen de kruistochten zijn gehouden. Ook is Palestina gelegen ten oosten van het Suezkanaal, het kloppende hart van de wereldhandel over zee. Van de jaren 1920 tot de jaren 1940 speelde Palestina ook een cruciale rol bij de olieroutes van het Britse Rijk. De pijpleidingen liepen van Kirkuk in Oost-Koerdistan (het huidige Noord-Irak) naar Haifa, van waaruit de olie makkelijker naar Europese markten vervoerd kon worden.
De vestiging in dat land van een bevriende westerse bevolking die gewapend was en bereid om tegen de inheemse bevolking te vechten als die in opstand kwam – zoals alle gekoloniseerde en bezette bevolkingen doen – was een belangrijk strategisch belang voor Europese koloniale machten, en later ook voor de VS. Dat is de rol die eerst de zionistische beweging en later de Israëlische staat hebben gespeeld in het Midden-Oosten.
Dat verband werd direct gelegd door Sir Ronald Storrs, de eerste Britse militaire gouverneur van Palestina, die het zionisme in Palestina omschreef als een ‘klein loyaal Joods Ulster in een zee van mogelijk vijandige Arabieren’. Zo zouden Joodse kolonisten het Britse Rijk dienen, net zoals de protestantse kolonisten in het noorden van Ierland. Decennia later zou de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Alexander Haig zich in gelijke bewoordingen uitdrukken: ‘Israël is het grootste Amerikaanse vliegdekschip ter wereld dat niet tot zinken kan worden gebracht, geen enkele Amerikaanse soldaat aan boord heeft en zich bevindt in een regio die essentieel is voor de Amerikaanse nationale veiligheid.’
De zionistische beweging beschouwde zichzelf vanaf haar ontstaan eind negentiende eeuw ook als een koloniaal project en een bondgenoot van het westerse imperialisme. Theodor Herzl, de oprichter van de Zionistische Organisatie, schreef in zijn boek Der Judenstaat dat Israël ‘een deel zou vormen van een bolwerk van Europa tegen Azië, een buitenpost van de beschaving tegen de barbarij’.
Gedurende de vorige eeuw speelde de zionistische beweging, en later de staat Israël, deze strategische rol plichtsgetrouw. In de jaren 1930 werden zionistische milities door het Britse leger getraind en bewapend om te helpen bij het neerslaan van de Arabische opstand, de belangrijkste Palestijnse opstand van de twintigste eeuw. De ‘Special Night Squads’ kregen de taak om de vitale infrastructuur van het Britse Rijk in Palestina te beschermen tegen aanvallen door de revolutionairen. Het belangrijkste onderdeel daarvan was de oliepijpleiding uit Irak. Tegelijkertijd leverde de Histadroet, de grootste zionistische vakbondsfederatie, Joodse arbeiders om in belangrijke industrieën de Palestijnse staking te breken.
Ondanks conflicten tussen de zionistische beweging en de Britten over de snelheid waarmee de zionisten in de jaren 1940 de controle over Palestina mochten overnemen, ging de nauwe samenwerking met Europese mogendheden ook na de stichting van de staat Israël door. Dit gold ook voor Frankrijk, dat Israëls kernprogramma mogelijk maakte. Nadat de Egyptische leider Gamal Abdel Nasser het Suezkanaal had genationaliseerd, riepen Groot-Brittannië en Frankrijk Israël op om de Sinaïwoestijn binnen te vallen en het kanaal met geweld te veroveren.
Israël gaf hier gehoor aan, waardoor Groot-Brittannië en Frankrijk konden ingrijpen, zogenaamd om ‘de vrede te bewaren’. Pas na ingrijpen door de VS en de Sovjet-Unie, die graag hun pas verworven status van belangrijkste wereldmachten wilden tonen, werden de drie binnenvallende legers gedwongen zich terug te trekken. Na deze smadelijke nederlaag deed David Ben-Goerion de beroemde uitspraak dat Israël niet meer zonder uitdrukkelijke steun van de VS zijn buurlanden de oorlog kon verklaren.
Onder de hoede van de VS
In de jaren 1960 viel Israël volledig onder de invloedssfeer van de VS. Militaire hulp en investeringen namen halverwege de jaren zestig snel toe en opnieuw speelde Israël zijn rol. Toen het Arabisch nationalisme aan invloed groeide, de westerse dominantie verwierp en steeds meer aansluiting zocht bij de Sovjet-Unie en de derde wereld, werd het Israëlische leger de belangrijkste troef om die beweging te verslaan.
Dat gebeurde in twee oorlogen, in 1967 en 1973. Israël vernederde de twee belangrijkste Arabisch nationalistische regimes, Egypte en Syrië, en breidde zijn grondgebied uit door heel historisch Palestina, de Golanhoogten en de Sinaïwoestijn in te nemen. Uitbreiding van zijn koloniale macht was voor Israël de beloning voor zijn militaire succes. Daarbij genoot Israël bij iedere stap diplomatieke, militaire en economische steun van de VS. Zoals Henry Kissinger zei over de Amerikaanse steun aan Israël in 1973:
De VS heeft Israël aan het einde van de eerste week gered met onze wapenleveranties … Wat wij wilden, was de grootst mogelijke Arabische nederlaag … we wilden het Arabisch verenigd front breken.
De nederlaag van het Arabisch nationalisme, precies op het moment dat de wereldeconomie zijn eerste grote crisis sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog in ging, maakte de weg vrij voor het Egyptische regime om zich bij Israël en de Golfstaten te voegen in de Amerikaanse invloedssfeer van de regio. Het vredesverdrag van 1979 tussen Egypte en Israël, dat onder auspiciën van de VS tot stand was gekomen, markeerde de uiteindelijke uitkomst van dit proces en betekende een nieuwe rol voor Israël in de regio. Hoewel Israël nog steeds een militaire rol speelde, zoals de invasie en bezetting van Zuid-Libanon begin jaren 1980 aantoonde, zou het van nu af aan steeds meer de Amerikaanse economische dominantie in de regio gaan faciliteren.
Ook vredesverdragen met Egypte en Jordanië en de Oslo-akkoorden tussen Israël en de PLO onder Yasser Arafat zouden leiden tot economische normalisatie. In 1998 en 2004 zetten de VS ‘Qualified Industrial Zones’ op in respectievelijk Jordanië en Egypte. Binnen deze zones konden bedrijven produceren zonder belemmeringen door plaatselijke arbeidswetgeving en belastingvrij exporteren naar de VS. Hiervoor moesten ze bij de productie echter wel Israëlische grondstoffen gebruiken: 8 procent in Jordanië en 11 procent in Egypte.
In dezelfde periode probeerden de VS op een serie topconferenties vrijhandelsverdragen te sluiten met staten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Heersende klassen in de regio zouden via toegang tot de Amerikaanse markt hun deel krijgen van de buit van neoliberale hervormingen. Maar hiervoor moesten ze wel bereid zijn hun, voornamelijk retorische, steun aan de bevrijding van Palestina op te geven en in plaats daarvan Israël te erkennen.
De zogenoemde Abrahamakkoorden van 2020, die werden ondertekend tussen de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Israël, en later ook Marokko en Soedan, waren een verdere stap in deze richting. Sinds Obama hadden de VS de ‘draai naar Azië’ gemaakt, waarbij ze China beschouwden als grootste rivaal en hun militaire macht gebruikten om dat land in te dammen. Het Midden-Oosten werd minder belangrijk als strategische focus, vooral doordat de VS vrijwel zelfvoorzienend waren geworden wat de productie van olie en gas betreft. De hoop was daarom dat de belangrijkste Amerikaanse bondgenoten de regio konden controleren zonder direct ingrijpen van de VS. Die hoop is de afgelopen anderhalve maand de grond in geboord.
Palestijnse bevrijding als regionaal project
Omdat de Palestijnse nationale beweging zich geconfronteerd zag met zulke internationale vijanden, beschouwde ze zichzelf van meet af aan als onderdeel van een bredere regionale strijd tegen het imperialisme. Dat gold zowel voor 1948, toen ze streed tegen het Britse imperialisme en de zionistische beweging, als toen ze na de Nakba in de jaren 1950 opnieuw werd opgericht.
Dat zien we vooral bij haar linkse partijen, zoals in de bekende uitspraak van PFLP-oprichter George Habash dat de weg naar Jeruzalem via de Arabische hoofdsteden loopt. Maar deze visie is nog steeds aanwezig in alle verschillende politieke vleugels van de beweging, of ze nu communistisch, nationalistisch of islamistisch zijn. Allemaal benadrukken ze dat de bevrijding van Palestina slechts één aspect zou zijn van de bredere bevrijding van de regio.
Deze focus bleef cruciaal zolang de strijd voor de bevrijding van heel Palestina het leidende principe van de beweging was. Onder leiding van Arafat begon in de jaren 1980 en 1990 eerst Fatah en daarna de hele PLO de focus te verleggen van dekolonisatie naar natievorming in een beperkt deel van het grondgebied van historisch Palestina. In deze context keerden ze zich steeds meer af van een strategie van bevrijding van de regio. De vraag was niet langer hoe de krachtsverhoudingen in het Midden-Oosten konden worden veranderd, maar hoe een Palestijnse geïnstitutionaliseerde aanwezigheid kon worden ingepast binnen de bestaande krachtsverhoudingen.
Regionale bevrijding en antikolonialisme bleven echter wel de prioriteit voor degenen die de capitulatie van de Oslo-akkoorden afwezen. Van de oppositie binnen Fatah, rond mensen als Marwan Barghouti, tot de communistische en islamistische partijen in de beweging bleef men bevrijding ‘van de rivier tot de zee’ zien als onderdeel van het verslaan van reactionaire regimes in het hele Midden-Oosten. Deze politieke positie kwam voort uit de internationale omstandigheden waarin de Palestijnen zich bevonden en uit hun analyse van de vijand die ze tegenover zich hadden.
In zijn beroemde werk over de grote Arabische opstand van 1936- 1939 en zijn nederlaag analyseerde de Palestijnse marxist Ghassan Kanafani het regionale en internationale karakter van de Palestijnse strijd op basis van het bondgenootschap tussen zijn vijanden. Hij schreef:
Tussen 1936 en 1939 leed de Palestijnse revolutionaire beweging een zware nederlaag tegen drie afzonderlijke vijanden, die samen de belangrijkste bedreiging zouden vormen voor de nationalistische beweging in Palestina in alle latere stadia van haar strijd: de plaatselijke reactionaire leiding, de regimes in de omringende Arabische staten en de imperialistisch-zionistische vijand.
Hij stelde dat deze ‘vijandelijke drie-eenheid’ niet alleen in de jaren 1930 bestond, maar ook nog relevant was in de jaren 1970, toen hij dit schreef. Israël ontving militaire, diplomatieke en economische steun van de imperialistische machten vanwege zijn strategische rol bij het handhaven van hun macht in een strategisch belangrijke regio. Om diezelfde reden werden de reactionaire Arabische regimes, met name de Golfstaten en Jordanië, gesteund door Washington, Parijs en Londen.
De Arabische heersende klassen profiteerden op hun beurt van deze situatie in de vorm van toegang tot macht, rijkdom en invloed, zowel plaatselijk als internationaal. De Palestijnen, en de Arabische massa’s in het algemeen, deelden een gemeenschappelijk vijandelijk bondgenootschap dat vernietigd moest worden om bevrijding voor allen te bereiken.
Voor bevrijding en terugkeer
Deze dynamiek speelt nu nog steeds. Niet alleen in het optreden van de westerse staten die hun regionale bondgenoot onvoorwaardelijk steunen om hun eigen belangen te verdedigen, maar ook in het verzet ertegen. Dit was het duidelijkst zichtbaar toen de massa’s van de regio de straat op gingen bij de ongekende opstanden van 2011 en 2019.
Ze zagen het verband tussen hun eigen armoede en onderdrukking en die van de Palestijnen. Dat deden ze niet abstract, als mensen die dezelfde taal spraken en tegenover verschillende heersers stonden, maar zo concreet mogelijk. Ze zagen opnieuw de realiteit van een eeuw van collectieve repressie en overheersing door westerse machten, lokale heersende klassen en Israël.
Sinds het begin van Israëls genocidale campagne in Gaza zijn opnieuw miljoenen mensen in de regio de straat op gegaan. Hierdoor breekt bij hun heersers het angstzweet uit. In Egypte, Jordanië, Jemen, Irak en Marokko waren massale demonstraties. Het normaal zo volgzame koningshuis van Jordanië moest zich uitspreken tegen de medeplichtigheid van het Westen en schrapte zelfs een topconferentie met de VS in Amman.
In Egypte keerden de demonstraties voor het eerst sinds 2013 terug naar het Tahrirplein. Leuzen over Palestina gingen al snel over in binnenlandse sociale eisen. Evenals een decennium geleden leggen de massa’s in de regio verband tussen de onderdrukking van de Palestijnen en die van henzelf, vooral aangezien hun regeringen vaak betrokken zijn bij allebei. Dit moment werd prachtig samengevat in de woorden van de Egyptische activist Fatima Said: ‘Wij bevrijden Palestina niet. Palestina bevrijdt ons.’
Iets soortgelijks kan hier worden gezegd. In Nederland, GrootBrittannië, de VS en in heel Europa hebben we enorme mobilisaties gezien. Overal in het Westen zijn er demonstraties, bezettingen, sit-ins en weigeringen van vakbonden om militaire exportgoederen te vervoeren. In reactie op de repressie tegen solidariteit met de Palestijnen heeft de beweging een tandje bijgezet. Ze eist nu dat westerse regeringen hun economische, militaire en diplomatieke steun voor Israël stopzetten, dat ze een einde maken aan hun medeplichtigheid aan genocide en aan koloniale overheersing überhaupt.
De taak van links is in deze situatie duidelijk: deze legitimiteitscrisis verdiepen door de druk op instellingen en regeringen op te voeren om ze te dwingen alle economische, politieke en institutionele banden te verbreken met Israël, en met iedereen die deelneemt aan of profiteert van de voortdurende verdrijving en onderdrukking van het Palestijnse volk. We moeten oproepen tot sancties tegen Israël, tot het verbreken van alle militaire relaties met de genocidale staat en tot het opvoeren van de diplomatieke druk op Israël, tot vrijheid en democratie voor iedereen werkelijkheid zijn geworden, van de rivier tot de zee.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.